rabbijn B. Jacobs

rabbijn B. Jacobs

De Tien Woorden in Joods perspectief


U hebt mij gevraagd met het oog op uw studiereis naar Israël iets te vertellen over de betekenis van de Tien Woorden binnen de Joodse traditie. Toegespitst rond de volgende vragen:

U wilt dus het verband zien tussen de Tien Woorden en het geheel van de Joodse religie. Daarom ga ik nu geen verklaring van de Tien Woorden zelf geven, maar neem ik u mee naar de berg Sinai om te ontdekken wat Israël daar zelf en via Mozes van God ontvangen heeft.

Bij de Sinai

We leven nu in het jaar 5767 vanaf de schepping van de mens en we beleven als het Joodse volk elk jaar weer opnieuw de schenking van de Thora op het Wekenfeest van het jaar 2448. Het volk Israël stond toen aan de voet van de berg Sinai in de derde maand na de uittocht uit Egypte (Ex. 19:1). Daar daalde God neer op de berg en sprak tot het volk (Ex. 19:20). Het volk heeft God daar horen spreken. Er bestaan verschillende tradities over de vraag hoeveel het volk zelf hoorde uit de mond van God. Eén overlevering zegt alle Tien Woorden, zelf meen ik dat God slechts twee woorden tot het gehele volk gesproken heeft. De rest van de openbaring ontving het volk via Mozes (Ex. 20:18-21).
Mozes is driemaal veertig dagen naar God opgeklommen (vgl. Ex. 24: 18):

Zo ontving het volk Israël de Tien Woorden, zoals gezegd is: ‘Deze woorden heeft God tot uw gehele gemeente gesproken op de berg, uit het midden van het vuur, de wolk en de donkerheid, met luider stem, en Hij voegde daaraan niets toe; Hij schreef ze op twee stenen tafelen en gaf mij die’ (Deut. 5:22). Ze werden tijdens de woestijnreis als teken van het verbond tussen God en Israël meegedragen. Maar wat ontving Mozes nu eigenlijk op de berg?

De gehele openbaring

Verteld wordt dat Mozes veertig dagen en veertig nachten op de berg verbleef en dat hij in die tijd at noch dronk (Deut. 9:9; vgl. Ex. 24:18). Over de vraag hoe dat laatste mogelijk was, worden binnen de Joodse traditie drie antwoorden gegeven.


De openbaring van God bevatte meer dan de Tien Woorden. Het bevatte:

Beide tradities hebben gelijkwaardig gezag, want ze zijn volgens de Joodse overlevering beide door God op Sinai aan Mozes gegeven.

Nadere uitwerking

De vijf boeken zijn op de berg door God aan Mozes gedicteerd en gedurende de veertig jaar in de woestijn in dertienvoud opgetekend. Het volk bestond uit 12 stammen. Elke stam ontving een Thorarol. De 13e rol werd opgeborgen in de tabernakel waar ook de twee stenen tafelen werden bewaard.

De eerste twee van de Tien Woorden werden door God gesproken tot het gehele volk. Het volk heeft God dus horen spreken. We kunnen zeggen dat de eerste twee geboden een korte samenvatting vormen van het Joodse en christelijke leven. De rest is er een afgeleide of een nadere uitwerking van.

De kern van alles is: Dien God alleen, doe de wil van God en dien geen afgoden. Die twee woorden worden nader uitgewerkt in de overige acht. Vervolgens worden ze nog breder uitgewerkt in schriftelijke leer, de Thora, de gehele Bijbel. Daarnaast vindt in de mondelinge leer een nog bredere uitwerking plaats.

Op de vraag welke plaats de Tien Woorden in het geheel van de overlevering innemen, zou ik willen zeggen: Ze vormen de samenvatting van het Jodendom.

De noodzaak van de mondelinge overlevering

Aan de tekst van de door God gegeven schriftelijke Thora mag door de mens niets worden veranderd. Binnen de Joodse traditie wordt daarom ook nooit aan de Tenach (Oude Testament) gesleuteld. Het onveranderlijke karakter van de tekst van de Tenach kan worden geïllustreerd aan de hand van de Griekse vertaling ervan, de Septuaginta. Verteld wordt dat 72 geleerden de tekst onafhankelijk van elkaar vertaald hebben. Toen ze hun vertalingen naast elkaar legden, bleken ze precies aan elkaar gelijk te zijn.

Zo’n onveranderlijke tekst geeft echter moeilijkheden zodra de levensomstandigheden veranderen. Het leven van een nomadenvolk, trekkend door de woestijn, ziet er anders uit dan van een volk dat zich blijvend in een land gevestigd heeft. Zo is ook Israël door de jaren heen niet aan veranderende levenomstandigheden ontkomen. De vraag die dan opkomt is hoe het de Thora in deze gewijzigde omstandigheden moest toepassen.

De interpretatie en de toepassing van de Thora in de steeds zich veranderende omstandigheden vond plaats binnen de zogenaamde ‘mondelinge overlevering’. Zoals we gezien hebben, gaat ook de mondelinge leer terug op Mozes. De mondelinge leer heeft goddelijk gezag. Mondelinge overlevering vraagt om een intensief ‘Lernproces’. Er ontstonden dan ook leerscholen, waar rabbijnen met hun leerlingen van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat zich verdiepten in de tekst van de Thora en van de mondelinge leer. In dat leerproces liet men elkaar niet gaan voordat men begreep wat de ander had bedoeld. Het is een weg van vragen en discussiëren en aantekeningen maken. Dat is de beste manier van kennisoverdracht.

Zo is de mondelinge leer van generatie op generatie overgedragen en heeft ze zich, door de steeds veranderende omstandigheden waarin om nieuwe antwoorden werd gevraagd, steeds verder uitgebreid. Een voorwaarde om de mondelinge leer zuiver over te dragen is: rust en tijd. Toen de rust en de tijd door onderdrukking en vervolging aan het Joodse volk werd ontnomen, heeft men besloten de mondelinge overlevering op schrift te stellen. Zo is 1500 jaar na de gave van de mondelinge leer aan Mozes de Misjna ontstaan: de mondelinge overlevering op schrift. De ontwikkelingen van de mondelinge leer gingen echter door. Na de Misjna ontstaat de Talmoed, een verzameling commentaren, verslagen, aanvullingen en opmerkingen bij de Misjna.


Ongeveer 800 jaar geleden heeft de grote Joodse geleerde Maimonides (Rambam genoemd als afkorting van Rabbi Mosje ben Maimon alle wetten gecodificeerd. Hij stelde tevens 13 geloofsregels op. In deze regels wordt verondersteld dat ieder Jood gelooft dat:

  1. God als Schepper bestaat,
  2. God uniek is,
  3. God onafhankelijk is en noch vorm noch gestalte heeft,
  4. God eeuwig is,
  5. God de enige is in wie men moet geloven, en tot wie men moet bidden,
  6. in de boeken van de profeten geloofd moet worden, vanwege het goddelijke karakter ervan,
  7. Mozes de grootste van alle profeten is,
  8. de Thora aan Mozes is gegeven op Sinai,
  9. de Thora voor altijd is gegeven,
  10. God alwetend is,
  11. de goddelijke beloning in deze wereld en in het hiernamaals overeenkomstig de daden van de mens zal zijn,
  12. de Messias zal komen,
  13. de wederopstanding van de doden plaats zal vinden.

Ongeveer 450 jaar geleden stelde Rabbi Joseef Karo in Sfad de Sjoelchan Aroech (letterlijk: gedekte tafel) samen. Dit is een compleet Joods wetboek, met alle voorschriften die dagelijks nodig zijn en door iedereen gekend moeten worden. Onlangs is door het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap (NIK) de Nederlandse vertaling van de Kitsoer Sjoelchan Aroech van Rabbijn Sjlomo Ganzfried uitgegeven. Dit is een verkorte uitgave van het werk van Joseef Karo, een compacte Joodse codex.

Doel van het leren

God heeft zijn Thora gegeven om die te doen. Het gaat om een leven in gehoorzaamheid aan zijn Woord, aan heel zijn Thora. Bij de Sinai heeft het Joodse volk de Thora niet alleen gekregen, maar ook aangenomen met de woorden: ‘Alles wat de HERE gesproken heeft, zullen wij doen en daarnaar zullen wij horen’ (Ex. 24:7). De Thora moet daarom in onze harten opgenomen worden, zoals de woorden die Mozes ontving in de stenen tafelen gegraveerd stonden. Alles wat we doen is dan ook religieus, is heiligdom. Daarom moest er ook gelijk met de wetgeving een heiligdom, een tabernakel, gebouwd worden, zoals gezegd is: ‘Bouw voor Mij een heiligdom en Ik zal in hen (meervoud) wonen’ (Ex. 25:8). De mens moet van zichzelf een heiligdom maken waarin God rust.

Rabbijn B. Jacobs