drs. C.J. Rodenburg

drs. C.J. Rodenburg

Maskers af in de dialoog tussen Joden en christenen


In juni organiseert het Centrum voor Israëlstudies een theologenreis naar Jordanië en Israël. Centraal daarin staat de driedaagse ontmoeting met studenten en do­centen van het joodse Schechter Instituut. Vanuit beide kanten is er inbreng in de vorm van lezingen, workshops en excursies. Dat maakt deze studiereis tot een concrete oefening in dialoog tussen Joden en christenen. Over de vraag of dat joods-christelijke gesprek nog wel nodig is spreek ik met Daniel Rossing, directeur van een dialoogorganisatie in Jeruzalem. Ondanks zijn functie blijkt Rossing tamelijk kritisch te zijn over de bestaande dialoog.

Dialoog in Israël

Daniel RossingRossing is een bekend figuur in de wereld van de dialoog. Voor het christelijke dorp Nes Ammim verzorgt hij jaarlijks het Jeruzalem-seminar; de Protestantse Kerk in Nederland werkt samen met zijn Jerusalem Center for Jewish Christian Relations. Zelf bekeerde hij zich ooit van het christendom tot het jodendom. Zijn belang­stelling en respect voor kerk en christenen bleven echter. Daardoor kon Rossing een brug vormen tussen Joden en de vele christenen in Israël. Vele jaren deed hij dat als officiële contactpersoon van de Israëlische overheid met de christelijke gemeenschappen in het land. Daarna werd hij educator en begon dialooggroepen op te zetten voor lokale christenen en Joden in Israël.

Rossing is erop gebrand uit te leggen dat de situatie in Israël uniek is: christenen vormen er een kleine meerderheid ten opzichte van een joodse meerderheid. Dat biedt enerzijds mogelijkheden voor contact, aangezien Joden zich niet bedreigd voelen. Anderzijds is er juist het gevaar dat zij als meerderheid de aanwezigheid van christenen negeren.

Negatieve beeldvorming

Volgens Rossing is dit gevaar niet denkbeeldig. Hij is bezorgd over de manier waarop Joden aankijken tegen christenen in het algemeen. Het onderzoek dat hij vorig jaar liet uitvoeren bevestigde zijn vermoedens. Rossing:

‘De gegevens maken duidelijk dat hoe religieuzer of hoe jonger de ondervraagden waren, hoe negatiever zij over christenen dachten. Voor de eerste groep is dat misschien niet opmerkelijk, gezien de geschiedenis. Bij de jongeren moeten we echter bedenken dat we het over een groep hebben die is opgegroeid in de staat Israël en nauwelijks contact heeft met christenen. We kunnen niet anders dan concluderen dat hun negatieve denkbeelden over christenen het resultaat zijn van algemene gevoelens in de Israëlische samenleving en de manier waarop in het onderwijs aandacht wordt besteed aan christenen.’

Een concreet incident dat felle reacties aan christelijke zijde opriep was een televisieshow in februari 2009, waarin Maria en Jezus in woord en beeld werden bespot. De uitzending leidde niet alleen tot het protest van katholieke bisschoppen, maar ook tot een veroordeling van de toenmalige premier Olmert. Het betreffende televisiestation bood haar excuses aan; men was zich er niet van bewust dat de show de gevoelens van christenen kwetste!

Volgens Rossing maakt deze ene gebeurtenis deel uit van een toenemende reeks confrontaties. In 2005 vond een georganiseerde aanval van Druzen op christenen plaats in het dorpje Maghar. In 2008 werden in Or Jehoeda in het openbaar Nieuwe Testamenten verbrand. In beide gevallen reageerde de overheid nauwelijks. Naast deze opvallende incidenten zijn er de kleinere voorvallen, zoals de bekladding van kerken en begraaf­plaatsen met grafitti en bovenal de bespuwing van christenen door passerende Joden. Terwijl dit gedrag vroeger slechts enkele malen per jaar voorkwam is het nu aan de orde van de dag.

Macht

De gegevens van het onderzoek onderstrepen dat zulk gedrag samengaat met negatieve denkbeelden over christenen. Rossing haalt enkele cijfers naar voren:

23% van de ondervraagden zegt zich ongemakkelijk te voelen als hij op straat een christen tegenkomt die een kruis draagt; 37% van hen denkt dat het voor Joden verboden is een kerk te betreden en 41% is het ermee eens dat het christendom een vorm van afgoderij is.

Natuurlijk zou een tegenonderzoek over christelijke opvattingen over Joden vergelijkbare resultaten laten zien, zegt Rossing. Toch is er een groot verschil tussen beide:

‘Macht is het verschil. Het is te begrijpen dat een kleine en kwetsbare minderheid negatieve gevoelens heeft ten aanzien van de meerderheid die de macht heeft. Dat was eeuwenlang de situatie van Joden. In de staat Israël vormen Joden echter niet langer de bedreigde minderheid, maar heersen zij over anderen. Als negatieve denkbeelden en macht samengaan, dan leidt dat tot onmenselijkheid.’

Shock

Vanwege deze bezorgdheid maakt Rossing zich sterk voor de dialoog in Israël. Zijn  organisatie begeleidt talloze groepen, zoals tussen jongeren, vrouwen of schoolhoofden. Het centrum heeft een uitstekende website met veel informatie over joodse en christelijke gemeenschappen en hun feesten. Onlangs verschenen brochures over de christelijke feesten (in het Hebreeuws) en over de joodse feesten (in het Arabisch).

Op mijn vraag of tijdens de dialoog fundamentele verschillen en negatieve ideeën over de ander aan de orde komen reageert Rossing beslist:

‘Natuurlijk komen zulke verschillen naar voren, dat kan niet anders. Dat gebeurt bijvoorbeeld als Joden en christenen bijbelteksten met elkaar gaan lezen en aan elkaar uitleggen hoe ze deze teksten verstaan. Niet zelden brengt dat bij deelnemers shockreacties teweeg, niet alleen over de manier waarop de ander een tekst uitlegt, maar ook over hoe jouw interpretatie op de ander overkomt en over wat de ander niet van jou blijkt te weten.’

Voor Rossing ligt het doel van een ontmoeting dan ook in het elkaar leren begrijpen en in het corrigeren van verkeerde vooronderstellingen. Voor zulke ontmoetingen gebruikt Rossing liever het woord ‘ontdekking’ dan het gangbare ‘dialoog’. Het gaat erom dat deelnemers hun maskers afdoen en niet alleen de ander onder ogen komen maar ook zichzelf, inclusief de eigen negatieve kanten. In de concrete situatie van Israël betekent dat bijvoorbeeld dat Joden en christenen leren ontdekken dat centrale theologische begrippen als ‘verkiezing’ en ‘beloofde land’ een positieve betekenis kunnen hebben, maar eveneens een duistere rol kunnen spelen als ze tot uitsluiting van de ander leiden.

Afgodendienst

Rossing voelt zich gedreven om Israeli’s de ogen te openen voor de christenen in hun land. Er is echter meer in het spel dan onbegrip alleen. Orthodoxe Joden zien het christendom algemeen als afgodendienst, zoals ook het onderzoek uitwees. Rossing merkt op dat dat met zoveel woorden wordt gezegd in het Aleinu-gebed. In dit gebed dankt de gemeenschap God dat het anders is dan de volken ‘die leegheid vereren en bidden tot een god die niet kan redden.’ Deze woorden moesten eeuwen geleden worden geschrapt vanwege de christelijke cen­suur maar zijn in de moderne tijd nooit opnieuw opgenomen in het gebed. Des te op­merkelijker is het dat alleen orthodoxe Joden in Israël ze weer hebben toegevoegd aan het Aleinu-gebed. Voor Rossing is dat alarmerend gezien de gespannen relatie tussen Joden en christenen in het land.

Oude en nieuwe agenda’s

Verrassend genoeg brengen zijn ervaringen in Israël Rossing ertoe kritische kanttekeningen te plaatsen bij de bestaande joods-christelijke dialoog, zoals die gevoerd wordt in het westen. Volgens hem is die dialoog blijven steken in het verleden:

‘De relatie tussen Joden en christenen werd en wordt daar bepaald door de ge­schiedenis, waarin Joden het slachtoffer waren en daarom moreel superieur zijn. Christenen waren daarentegen degenen die Joden vervolgden en zaten daardoor in de beklaagdenbank. De agenda van deze dialoog werd daarom bepaald door her­waardering van het Jodendom en de strijd tegen antisemitisme. Hoewel dat mis­schien nog steeds nodig is, moeten we ons realiseren dat de verhoudingen tussen Joden en christenen grondig zijn veranderd door de stichting van de staat Israël en het feit dat Joden in die staat in een machtspositie verkeren.’

Dat verschil heeft grote gevolgen. De westerse dialoog stelt nogal snel voorwaarden aan theologische opvat­tingen van deelnemers. In de context van Israël is dat ondenkbaar. Palestijnse christenen hangen misschien een vorm van vervangingstheologie aan, maar dat hoeft geen probleem te zijn. Rossing noemt nog een ander punt, namelijk dat westerse dialooggroepen erop hameren dat christenen de Joodse identiteit van Jezus moeten er­kennen. Voor Palestijnse christenen is dat een brug te ver. Volgens hem is die erkenning ook niet van groot belang voor het gesprek met Joden. Van veel meer gewicht is dat Joden leren inzien dat Jezus voor christenen veel meer is dan een Joodse man, namelijk de Zoon van God en de opgestane Heer.

Balans

Rossing is ervan overtuigd dat het joods-christelijke gesprek in Israël een positieve bijdrage kan leveren aan de dialoog die elders plaatsvindt. De relatie tussen Joden en christenen kan meer in balans komen als de speci­fieke situatie van Israël wordt erkend. Joden en christenen moeten dan immers loskomen van de patstelling waarin de een superieur is en de ander minderwaardig.

Volgens Rossing biedt de ontmoeting tussen Nederlandse theologen en het Schechter in Jeruzalem beide kanten een mooie kans elkaar te leren kennen. Christenen in Nederland hebben immers niet vaak de mogelijkheid in contact te komen met de Joodse gemeenschap. Andersom geldt eveneens dat Joden in Israël weinig in aan­raking komen met christenen. Rossing plaats wel een kanttekening. Deze dialoog zal niet bijdragen aan het zo noodzake­lijke joods-christelijke contact in Israël zelf, zegt hij met enige spijt. Die opmerking kunnen we niet negeren. Gelukkig is Rossing bereid daarover in juni met de groep in gesprek te gaan tijdens het verblijf in Jeruzalem.

Kees Jan Rodenburg


Verschenen in: De Waarheidsvriend, 18 maart 2010