drs. C.J. Rodenburg

drs. C.J. Rodenburg

‘Verschaf ons verzoening voor de zonde tegenover U begaan’

Verzoening en bekering in de Joodse traditie


Rabbijn Yoske Achituv, geboren in Saarbrücken in 1933, ontvluchtte als tweejarige met zijn ouders de Nazi’s om op te groeien in het toenmalige Palestina. Na de oprichting van de staat Israël vestigde Achituv zich in de religieuze kibboets Ein Zurim, waar hij nog steeds woont. Als onderzoeker is hij verbonden aan het gerenommeerde Shalom Hartman Instituut in Jeruzalem.

In verband met een symposium dat op 25 september door het Centrum voor Israëlstudies wordt georganiseerd over het onderwerp verzoening, spreek ik met rabbijn Achituv over de opvattingen van enkele belangrijk Joodse denkers met betrekking tot verzoening en bekering.

Proces met twee gezichten

Volgens Achituv neemt verzoening een belangrijke plaats in in het Jodendom. Hij merkt echter direct op dat de rabbijnen van de eerste eeuwen, zij die de ontwikkeling van het Jodendom beslissend hebben beïnvloed, nadrukkelijk spraken over de samenhang van verzoening en tesjoeva, bekering. Beide kun je zien als twee zijden van eenzelfde proces. Waar God de verzoening geeft, is het aan de mens om zich om te keren van zijn zonden. Achituv: ‘De rabbijnen benadrukten de rol die de mens zelf speelt in het proces van verzoening; zonder tesjoeva kan er geen verzoening zijn. Dat betekent dan ook dat als een mens zich werkelijk bekeert, hij mag rekenen op verzoening. Wat God doet in dit proces, daarop mag je hopen en daarin kun je vertrouwen hebben.’


Niet pas de rabbijnen zien verzoening als een proces met meerdere kanten; ook in de Bijbel vinden we dat terug als we lezen over de mens die heeft gezondigd, een offer brengt, schuld belijdt en ten slotte verzoening ontvangt. Denk aan de orde van handelingen en woorden tijdens Jom Kippoer, Grote Verzoendag.

Als een pasgeboren baby

Een van de grote denkers van de vorige eeuw, Rav Joseph B. Soloveitchik (1903-1993), schreef een uitvoerige beschouwing over het onderwerp tesjoeva. Daarin bespreekt hij twee interpretaties voor het woord verzoening. Achituv: ‘De eerste betekenis is die van bedekking. Zoals de ark van Noach was bedekt met een laag pek, waardoor de regen niet kon binnendringen in de ark, zo worden zonden bedekt. De tweede betekenis is die van verandering, transformatie van de mens zelf. De Talmoed zegt meerdere keren dat de vreemdeling die zich bekeert tot het Jodendom gelijk is aan een pasgeboren baby.’

Een van de plaatsen in de Babylonische Talmoed waar we deze uitdrukking vinden is in een deel dat de vraagt stelt of een bekeerde vreemdeling wel of niet heeft voldaan aan zijn taak om nageslacht voort te brengen. Ja, zegt rabbi Jochanan, want hij heeft immers kinderen. Nee, zegt rabbi Resj Lakisj, want die kinderen zijn uit de tijd van voor zijn bekering en een bekeerling is gelijk aan een pasgeboren baby (Talmoed Bavli, Jebamot 62a). Wat was telt niet meer mee. Achituv: ‘Deze mens is dus een nieuw wezen, zoals hij eerder niet was. Hij maakt een nieuw begin en het vorige is er niet meer.’ Ook nu komt de nadruk weer te liggen op de activiteit van de mens. Het is immers de mens die zich bekeert, die een nieuwe schepping wordt.

Tesjoeva van voor de zonde

Een andere beroemde denker uit de vorige eeuw is Rav Avraham J. Kook (1865-1935), die vooral bekend is geworden als eerste hoofdrabbijn van Palestina. Zijn religieus zionistische opvattingen zijn tot op vandaag een inspiratiebron voor veel Joden. Rav Kook schreef onder meer een verhandeling over tesjoeva en gaf het de titel ‘lichten van bekering’ mee, waarmee hij duidelijk aansluit bij de mystieke Joodse traditie, de Kabbala, maar ook met zijn eigen, originele interpretatie komt.

De kern van zijn opvatting is, aldus Achituv, dat de wereld alleen tot aanzijn kon komen doordat de oneindige godheid zich voor een deel terugtrok en er een leegte ontstond. Toen daarin een goddelijke vonk licht kwam barstte de wereld uit elkaar in allerlei stukken. Overal in onze werkelijkheid zijn daardoor lichten van Gods aanwezigheid te vinden en het is de opdracht van de mens deze te zoeken en te verzamelen. De noodzaak en de mogelijk van tesjoeva, omkering is dus al gegeven met de schepping en staat eigenlijk los van de mens die zondigt. Het begrip bekering, omkeer krijgt een geheel nieuwe betekenis! De mens wordt niet negatief gezien als zondaar, maar positief als iemand die kan bijdragen aan het herstel van de wereld. Hoe? Door de geboden te houden. Achituv: ‘Hier spelen schuldgevoelens een rol. Ze zijn de signalen die me zeggen dat ik me moet omkeren en naar de geboden moet leven, zoals pijn me zegt dat mijn lichaam ziek is. Bij Rav Kook is tesjoeva echter niet alleen een individueel proces, maar heeft het een kosmische dimensie. Ieder mens kan bijdragen aan het herstel. Jesaja maakt ons duidelijk dat niet alleen Joden, maar ook de volken daarin betrokken zijn, als hij zegt dat zij naar Jeruzalem zullen komen om Tora te leren’ (Jes 2:3).

Gerichtheid op de hemel

Hoewel de twee moderne Joodse denkers, Soloveitchik en Kook, allebei de nadruk leggen op het vermogen en de noodzaak van tesjoeva, gaan ze toch geheel verschillende wegen in hun opvattingen. De verbinding met de Schrift komt soms duidelijk naar voren, maar lijkt evenzovaak afwezig. Achituv: ‘Binnen het Jodendom zijn meerdere antwoorden op de vraag waarom de tekst van de Schrift goddelijk genoemd kan worden. Een antwoord is dat komt doordat de Gever van de Schrift God zelf is. Een ander antwoord, dat van de mystieke traditie, zegt dat God aanwezig is in elke letter van de tekst. Een derde antwoord is dat in de tekst een oneindig aantal betekenissen verscholen zit en we steeds nieuwe betekenissen naar voren kunnen halen. Een nieuwe interpretatie, zoals die van Kook, brengt dus een aspect aan het licht dat nog niet gezien werd. Beslissend voor de vraag of zo’n nieuwe interpretatie ook gezien moet worden als een legitieme opvatting is de gerichtheid van de denker op de hemel.’

Vegetariër

Luisterend naar de opvatting van iemand als Rav Kook bevinden we ons wel in een geheel andere wereld dan die van de Bijbel, waarin zonde, offer en schuld­belijdenis nauw samen­hangen. Na de verwoesting van de tempel in het jaar 70 stonden de toenmalige rabbijnen voor de vraag hoe het Jodendom kon voortbestaan zonder tempel en offers. In de Talmoed komen we verschillende antwoorden tegen. Zo wordt gezegd dat geen enkel offer meer nodig is, maar dat in de toekomst nog wel het offer zal worden gebracht dat mincha heet en een meeloffer is. Achituv: ‘Offers waren nodig vanwege de verzoening, maar ook als middel om de relatie tussen God en mens te bevestigen. De verwoesting van de tempel heeft het positieve gevolg gehad dat mensen nu veel meer betrokken zijn bij die relatie. Ze zijn nu zelf verantwoordelijk voor wat in hun vermogen ligt.’ Voor Rav Kook betekent dit ook dat we zijn opgeklommen tot een hoger niveau van leven. Dat er geen offers meer zullen zijn in de toekomstige wereld laat zien dat het leven ethisch gezien hoogstaander wordt. Achituv: ‘Net als voor de zondvloed, zal de mens weer leven als vegetariër en alleen planten en vruchten eten. Er hoeven geen dieren meer te worden gedood; het enige offer dat nog gebracht zal worden is een meeloffer.’

Het hogere doen en denken

Met de verwoesting van de tempel zijn de offers niet geheel uit het oog verdwenen. In plaats van het offer is er nu het gebed. Een belangrijke tekst die in dit verband vaak terugkeert is de tekst ‘wij zullen betalen de stieren van onze lippen’ uit Hosea 14:3. Achituv: ‘Het gebed betrekt mij heel direct bij het proces van verzoening. Hoewel ook toen er nog offers waren de mens schuld moest belijden, valt op dat laatste nu veel meer de nadruk omdat er geen offers meer zijn. Ik ben het die op Jom Kippoer schuld belijd met de tekst uit het speciale gebedenboek voor deze dag en me daarbij op de borst sla als teken van berouw: ‘Verschaf ons verzoening (...) voor de zonde tegenover U begaan, gedwongen of uit vrije wil, voor de zonde tegenover U begaan uit onwetendheid, voor de zonde tegenover U begaan door ...’ Dit helpt me me te richten op het hogere en datzelfde geldt voor andere gebruiken en rituelen van het Jodendom, zoals het vasten van Jom Kippoer of het dagelijks ombinden van gebedsriemen. Uiteindelijk is het doel van dergelijke voorschriften dat ik leer om het hogere te doen en te denken.’

Kees Jan Rodenburg


Dit artikel is op 6 juli 2006 verschenen in De Waarheidsvriend