HamanHaman


Nog even en het is Poerim. We lazen de afgelopen gespreks­avond alvast het Estherverhaal en vroegen ons vooral af wat Haman voor een figuur moet zijn geweest.

We begonnen maar, zoals het in Israël een gewoonte is, met het uitspelen van enkele  belangrijke scenes. Zoals het moment dat Haman zich ergert, omdat Mordechai niet voor hem wil buigen en besluit de Joden te vervolgen (Esther 3:6). En ook het gesprek tussen Mordechai en Esther over haar verantwoordelijkheid tegenover het volk (4:14). En dan het feestmaal waarbij Esther Haman aanwijst als de aanstichter van het onheil (7:6).

Het spel leverde hilarische momenten op en bracht ons wat dichter bij de gecompliceerde verwikkelingen van het boek Esther. Wat een schitterend vreemd verhaal is het toch, vol onverwachtse wendingen. Het bedreigde volk van de Joden wordt gered en kan zelfs wraaknemen. Vernedering en verhoging, omkering van het lot.


Haman is natuurlijk de kwaadaardige, de boosdoener. Zijn haat tegenover de Joden wordt al snel duidelijk. Niet alleen Mordechai moet het ontgelden, maar alle Joden. Tegenover de koning klaagt hij over hun eigenaardigheid. Hij is zelfs bereid geld te betalen om hen uit de weg te mogen ruimen (3:8v). Haman heeft daarmee alle kenmerken van een klassieke antisemiet.

Het boek Esther wijst er expliciet op, dat Haman uit het geslacht van Agag kwam. Waar kennen we die naam van? Uit de geschiedenis van koning Saul, die de strijd aanging met de Amalekieten, de aartsvijanden van Israël (Ex. 17) en de opdracht kreeg hun koning Agag te doden. Saul liet dit echter na, waarop de profeet Samuel zelf het vonnis moest voltrekken (1 Sam. 15:8.33). In de tijd van Esther herhaalt de strijd zich desondanks, want tegenover de telg uit het geslacht van Agag staat Mordechai, die ... net als Saul afstamt van Kis (2:5)!

Als groep praten we over antisemitisme in Nederland. Het CIDI meldt een stijgend aantal incidenten en gebruikt daarvoor als definitie ‘Het anders behandelen van Joden dan andere mensen, in het bijzonder als het je vijandig opstellen ten opzichte van Joden op grond van vooroordelen.’ Een lastige vraag is wel of anti-zionisme en negatieve uitspraken over de staat Israël ook vormen van anti-semitisme moeten worden genoemd. Soms wel, soms niet, bedenken we met elkaar. Het ligt eraan wat de motieven en argumenten zijn en hoe in het algemeen over Joden wordt gedacht.


In het Estherverhaal neemt de strijd een theaterachtige vorm aan. Mordechai, de tegenstander van Haman, neemt levensgrote risico’s. Zijn weigering om te knielen voor Haman heeft immers tot gevolg dat alle Joden met de dood bedreigd worden! Vanwaar deze halsstarrigheid? Nergens staat dat Haman aanbeden wilde worden. Of had hij soms een afgodenbeeldje in zijn zak en wilde Mordechai dáár niet voor buigen, zoals een Joodse verklaring zegt? Even onlogisch is dat hij Esther instrueert om haar afkomst te verzwijgen (2:10) maar blijkbaar wel zijn eigen identiteit bekend maakt (3:6). Indrukwekkend is wel de manier waarop hij Esther aanspreekt en zijn vertrouwen onder woorden brengt dat uitredding zal komen (4:14). Ook zij neemt daarna grote risico’s.

Voor sommigen in onze groep blijkt daaruit duidelijk het geloofsvertrouwen van beide. Dat is een belangrijk gespreks­punt, omdat in het hele boek Esther nergens expliciet over God wordt gesproken. Om die reden hebben rabbijnen en dominees de eeuwen door het boek verworpen als onnutig. Al in de oudheid voelde men zich verlegen met Esther en werden stukken tekst  toegevoegd om dat te compenseren (zoals gebeden van Mordechai en Esther, zie Grieks Esther in de Nieuwe Bijbelvertaling).


Het hele verhaal wordt van dit alles bepaald raadselachtig. We hebben het niet over een gewone strijd. Het lijkt meer te gaan om de speling van het lot, om bedreigingen en angsten aan de ene en om kansen en mogelijkheden aan de andere kant. Neem het laatste deel van de geschiedenis. De dreigende wet tegen de Joden kan niet worden herroepen, er kan slechts een tegenwet naast komen staan, die zelfverdediging en wraak toestaat. Volgens Esther 9:16-17 werden daarbij maar liefst 75 duizend tegenstanders gedood, een getal te bizar voor woorden. Wat een wereld! Maar dit is inderdaad onze wereld, denk je soms. Het is geen toeval dat de Joodse kolonist Baruch Goldstein tijdens het Poerim van 1994 het Graf van de Aartsvaders in Hebron binnenging en er tientallen moslims doodde.


Volgens Rabbijn Irving Greenberg draait het het verhaal niet om strijd, maar om besef van kwetsbaarheid en vertrouwen: 

‘Wat is dit voor een wereld, waarin een koning een massamoord goedkeurt en zich dat even later niet eens meer herinnert! Wat voor wereld is dit, waarin genocide net wordt voorkomen door flirterige theekransjes? (...) Maar in die marge worden de Joden gered. De belofte blijft. Het volk Israël leeft. We begrijpen wat dat betekent: Onze Vader leeft nog steeds.
Geen wonder dat Poerim de taal van het feest en het drinken gebruikt. Vier de kwestbaarheid van het leven. Eet, drink en wees blij, want vandaag winnen de goeden! Morgen kan een draai aan het rad alles weer in gevaar brengen. Wees niet bang of chagrijnig! Erken je kwetsbaarheid en deel je welvaart met de armen, je vrienden en je familie. Dan komt in de vreugde de geestelijke waarde van hoop en bevestiging tot uitdrukking.’ (The Jewish Way, 253)

Het boek Esther heeft zo een eigen boodschap voor een eigen situatie. Hoewel het niet meeslepend en groots spreekt over de manier waarop God Israël redt uit de handen van een tiran, zoals het boek Exodus, staat ook hier bevrijding centraal. En misschien wel op een manier die wel zo dichter bij onze gevoelens en ervaringen staat. En om ons eigen initiatief vraagt.

Kees Jan Rodenburg