MariaMaria


Tijdens de serie over geloofsgetuigen zijn we aangekomen bij Maria. Een katholieke deel­neemster aan de gespreksavonden zag bij voorbaat al erg op tegen Maria als onderwerp. Niet zozeer vanwege Maria zelf alswel vanwege protestanten die over haar praten. Helaas moesten we de katholieke inbreng daardoor missen.

En een echt protestants gesprek werd het inderdaad. We bekeken bijbelpassages waarin ze genoemd wordt, vroegen ons af wat voor persoon Maria moet zijn geweest en wat haar betekenis voor ons kan zijn. Dat de kerkelijke traditie Maria met een steeds grotere heiligheid heeft omgeven, dat zien we hier in Jeruzalem om ons heen. Op verschillende heilige plaatsen is Maria gestorven of ontslapen. En dan is er nog de kerk die gewijd is aan Anna, de heilige moeder van de heilige Maria.

Dat konden we aan het eind van de avond nog steeds niet helemaal meemaken. Maar we kregen wel weer meer oog voor de bijzondere rol die Maria heeft gespeeld in de eerste eeuw. Een geloofsgetuige mag ze zeker worden genoemd.


Het gekke is, dat we voortdurend denken dat we niets weten van Maria, of meer in het algemeen van de afkomst van Jezus, zijn familie, zijn leefomgeving enz. Als je wat gaat grasduinen door het Nieuwe Testament blijkt dat wel mee te vallen. Meteen al ontdek je dat de naam Maria populair moet zijn geweest in die tijd, want het wemelt van de Maria’s in de evangeliën.

De teksten waarin de juiste Maria voorkomt zijn min of meer te verdelen over drie periodes. Allereerst zijn er de teksten over Maria’s zwangerschap, haar huwelijk en de geboorte van Jezus. Daarnaast een paar losse teksten over gebeurtenissen tijdens de jaren dat Jezus publiekelijk optrad. En ten slotte een tekst over de periode na Jezus’ hemelvaart.


De eerste groep teksten cirkelt uiteraard om de bijzondere zwangerschap van Maria. Terwijl in de Galatenbrief nog sober vermeld wordt dat Jezus geboren werd uit een vrouw (Galaten 4:4) benadrukt Lucas sterk het onmogelijke karakter van de zwangerschap. Maria had nog geen gemeenschap gehad en vraagt zich dan ook tegenover de engel die haar bezoekt af, hoe ze zwanger zal worden. De engel geeft in zijn antwoord aan dat de Heilige Geest over Maria zou komen en de kracht van de Allerhoogste haar als een schaduw zou bedekken. Het kind zou zoon van God worden genoemd (Lucas 1:35).

Deze vreemde en onbegrijpelijke gang van zaken moet ook de eerste gemeente hebben bezig gehouden. Niet het minst omdat anderen er de spot mee dreven. Het is precies op dit punt dat oude Joodse bronnen hun pijlen richten. Een tekst uit de Talmoed bij voorbeeld, bespreekt in codetaal van welke vrouw en man Jezus nu eigenlijk de zoon was (bSanhedrin 104b). Volgens de Romeinse schrijver Celsus (2e eeuw) zou Jezus de zoon zijn van een arme vrouw en een Romeinse soldaat. En zo zijn er meer voorbeelden te noemen.

Ook de Koran bevat een passage over Maria en de geboorte van Jezus. Maria heeft ook in deze tekst geen man aan­geraakt. Het pasgeboren kind kan echter al praten en legt omstanders uit dat hij een dienaar van Allah is. Nadrukke­lijk vervolgt de tekst echter dat hij niet de zoon van Allah kan zijn, aangezien het Allah, niet past een zoon te ver­wekken (Soera 2.16-36).


Hoe tekent het Nieuwe Testament ons Maria? Als een vrouw die vele bevreemdende dingen meemaakte in haar leven en dat alles ‘in haar hart bewaarde’ (Lucas 2:19, 51). Ze had een open, verwachtingsvolle grondhouding zou je kunnen zeggen en daarbij een enorm geloofsvertrouwen. Dat zie je ook terug in andere teksten en dat moet iets zijn dat ze Jezus heeft meegegeven.

Op verschillende plaatsen zien we dat Maria en Jozef een vroom leven leidden. Jozef werd rechtvaardig genoemd (Mattheüs 1:19). Na de geboorte van het kind gingen de ouders naar de tempel om er een offer te brengen. Jaarlijks maakten ze ook de pelgrimage naar Jeruzalem (Lucas 2:41). Van Jozef horen we daarna niets meer, maar dat Jezus broers en zussen had wordt meerdere keren gezegd.

Het moet voor Maria niet makkelijk zijn geweest om te zien hoe haar zoon zijn eigen weg ging. Kennissen maakten schampere opmerkingen over haar zoon (Mattheüs 13:55, Marcus 6:3). En daarnaast nam Jezus soms scherp afstand van zijn familie (Lucas 8:19-21). Frappant is daarom misschien wel vooral dat Maria desondanks steeds volgend aanwezig bleef. Zoals bij de bruiloft in Kana al zichtbaar werd, handelde Jezus op eigen wijze. Dat weerhield Maria er niet van om op kenmerkende moederlijke wijze raadgevingen te doen en aanwijzingen te geven. Ze kende haar zoon.


Ook later is ze aanwezig, als Jezus wordt gekruisigd. Volgens Johannes was zij een van de drie Maria’s aan de voet van het kruis (Johannes 19:25).

Handelingen vertelt bovendien dat Maria bij de discipelen was in de weken tussen pasen en pinksteren. Samen met haar andere zonen wachtte ze in Jeruzalem vurig biddend op de komst van de Heilige Geest (Handelingen 1:14).

Verschillende aanwijzingen duiden erop dat een eerste gemeente van volgelingen van Jezus moet zijn ontstaan op de Berg Sion. Het lijkt aannemelijk dat onder de hedendaagse bovenzaal een synagoge van deze gemeente heeft gestaan. Dat zou dan de plaats zijn waar een andere Maria, de moeder van Johannes of Marcus, heeft gewoond (Handelingen 12:12). Ervanuitgaande dat Maria deel is blijven uitmaken van deze gemeenschap is het niet ondenkbaar dat zij in Jeruzalem is gaan wonen en er ook is gestorven.


Van Maria weten we eigenlijk niet zoveel. We lezen nergens dat ze expliciet haar geloof in Jezus beleed. We horen Simeon tegen haar zeggen dat ze door een zwaard doorstoken zou worden (Lucas 2:35), maar weten niet hoe ze dat heeft ervaren en verdragen. We weten niet wanneer haar echtgenoot is gestorven, waar zijzelf is begraven.

Aan de andere kant weten we toch het een en ander. Blijkbaar willen de evangelie­schrijvers onze aandacht richten op Jezus, de zoon. Hoe Hij werd opgevoed, wie zijn familieleden waren etc. is niet van zoveel belang.


Ondertussen hebben we wel gezien hoe Maria vasthoudend aanwezig was en haar zoon volgde, ondanks alle aan­vechting.

Waarom komt ze dan niet voor in de lijst geloofsgetuigen van Hebreeën? Dat zal er wel vooral mee te maken hebben, dat de schrijver van de brief de mensen uit vroeger tijden (11:2) gebruikt om te laten zien hoe hun geloofs­verwachting gericht is geweest op wat zou komen en wat beloofd was, maar nog geen werkelijkheid werd in hun leven.


Dat laatste heeft Maria nu juist wel meegemaakt. Toch moeten haar geloof en vertrouwen hebben gewankeld toen Jezus moest lijden en stierf. Haar aanwezigheid in de kring der gemeente maakt duidelijk dat ze die periode over­wonnen heeft. In een lijst van Nieuw Testamentische geloofsgetuigen zou ze zeker thuishoren.

Kees Jan Rodenburg