dr. Raphi Jospe

dr. Raphi Jospe

Verslag van een lezing tijdens seminar ‘Tussen twee bergen’,
van dr. Raphi Jospe (Hebrew University of Jerusalem), door Michael Mulder

De Tien Woorden in Joodse context


In de Bijbel wordt op drie plaatsen expliciet verwezen naar ‘de Tien Woorden’, namelijk in Exodus 34:28, Deuteronomium 4:13 en 10:4.

De indeling ervan is niet geheel duidelijk. Daarbij is het in het Jodendom altijd de vraag wat de relatie is tussen de Tien Woorden en de 613 geboden, die we in het geheel van de Thora vinden. Men ziet geen reden om de Tien Woorden zo specifiek naar voren te halen, alsof deze tien van een ander gezag of een andere orde zouden zijn, dan het totaal van de geboden, zoals die uit de gehele Thora naar ons toe komen.

Over dat totaal kan men zich wel afvragen of dat er nu precies 613 zijn. Het is wel een oude traditie die spreekt van 613 ge- en verboden. Rond de eerste eeuw vinden we dat getal terug. Pas in de tiende eeuw van onze jaartelling worden de geboden in een lijst opgesomd en opgeteld tot een totaal van 613.


Maimonides (1135-1201) probeert de belangrijkste geboden samen te vatten, en komt tot een totaal van 14 geboden:

  1. God kennen
  2. geen andere God bedenken
  3. geen beeld van Hem maken
  4. geen afgod vormen om je daarvoor neer te buigen
  5. noch die dienen
  6. Gods naam niet ijdel gebruiken
  7. de sabbat heiligen
  8. op de sabbat geen werk doen
  9. je ouders eren
  10. niet moorden
  11. geen overspel plegen
  12. geen mens stelen (kidnap)
  13. geen vals getuigenis geven
  14. niet begeren

Daarboven staat: IK ben de HERE. Zoals een koning zichzelf proclameert, zo stelt de HERE zich voor. Dat is de grond onder alle geboden.

Een kort commentaar bij een aantal geboden:

Ad 7 en 8: In Ex. 20 staat: gedenkt (zekor) de sabbatdag, dat gij die heiligt. In Deut. 25 staat: onderhoudt (sjemor) de sabbatdag. Het eerste is een gebod, het tweede heeft te maken met het verbod om te werken. Het zijn twee aspecten die samen de zin van de sabbat aanduiden. Om die reden steekt men bij het begin van de sabbat twee kaarsen aan.


Ad 9: Bij dit gebod staat een belofte, die spreekt van een leven tot in ‘lengte van dagen’. Die uitdrukking ‘leven tot in lengte van dagen’ komt slechts één keer meer in de Schrift voor, te weten in Deuteronomium 22:7. Wanneer je een nest aantreft, zul je niet de eieren en de jongen samen met de moeder wegnemen. Dat heeft te maken met barmhartigheid, zoals je een bokje niet zult koken in de melk van zijn moeder. Het heeft ook te maken met de kans van nieuw leven, waar God voor zorgt in het land.


Ad 12: waarom interpreteren de rabbijnen het gebod ‘gij zult niet stelen’ als het verbod om geen mens te kidnappen? Daarachter staat één van de hermeneutische regels van Hillel: dabar ha-lamed me-injano: een woord wordt gekend vanuit zijn context. In de context van dit gebod, zoals het in Ex. 20 en Deut. 5 staat, bevinden zich uitsluitend andere geboden, waar de doodstraf op staat. Op stelen zonder meer staat de doodstraf niet, maar wel op het stelen van een mens. In deze context zal dus het stelen van een mens bedoeld zijn.


Ad 14: het gaat niet om een verlangen in het hart zonder meer, het gaat om het verlangen om iets te doen, en om het volgen van dat verlangen, dat uitmondt in een daad. (Vgl. de lezing van Meïr Rubinstein over dit gebod.)


Algemeen: het gebod heeft steeds de vorm van een mannelijk enkelvoud. Dat betekent niet, dat deze geboden niet zouden gelden voor een vrouw. Integendeel, door deze vorm te kiezen, waarbij er geen verschil tussen de geslachten wordt gemaakt, wordt de gelijkheid tussen de geslachten voor God benadrukt.


Nog een algemene opmerking: ‘al deze woorden’ heeft in Exodus 20 betrekking op God, die al deze woorden spreekt, in Deuteronomium 5 op Mozes, die al deze woorden overbrengt. Kennelijk maakt het geen verschil in het gezag van de woorden, of deze rechtstreeks door God, dan wel door de mond van Mozes gesproken worden. Dat geeft te meer reden om deze woorden niet te isoleren van de andere woorden die Mozes heeft doorgegeven.

Waarom niet in de diensten?

In Talmoed is een oude traditie te vinden, die zegt dat men buiten de tempel de Tien Woorden niet mag reciteren. Dit voorschrift heeft een duidelijke achtergrond. In vroeger tijden hadden de Tien Woorden een plaats hadden in de dagelijkse liturgie. Er is een reden geweest, om de Tien Woorden uit de liturgie te verwijderen. Dat heeft te maken met het gebruik dat m.n. Messiasbelijdende Joden van de Tien Woorden maakten. Zij lazen de Tien Woorden ook in hun liturgie, evenals de gehele christelijke kerk. Daarbij hebben zij deze Tien Woorden als de belangrijkste samenvatting van de Thora geïsoleerd van de gehele Thora. Zij gingen zover, dat zij alleen déze woorden als de blijvende wet van God wilden beschouwen, met uitsluiting van het totaal van alle 613 geboden.

De Talmoed-traditie die het reciteren van de Tien Woorden buiten de tempel verbiedt, noemt als reden voor dat verbod de claim die ketters maken op de meerwaarde van deze Tien Woorden. Om te benadrukken dat niet alleen déze Tien Woorden heilig zijn, zijn de Tien Woorden uit de dagelijkse liturgie van de synagoge geschrapt. Dat is dus een anti-christelijke reactie, om antinomianisme te voorkomen.


In verband hiermee noemt Jospe het oude geschilpunt tussen Paulus en Jacobus. Jacobus heeft de wet gehandhaafd en stelde dat men om een goed christen te zijn, ook Jood zou moeten worden. Paulus heeft er echter voor gezorgd, dat de kerk die eis heeft laten varen. Volgens hem hoefde men zich voortaan alleen aan de tien geboden te houden, aldus Jospe. Voor het Jodendom hebben de Tien Woorden even veel gezag gehouden als de 613.

De Tien Woorden en de schepping

Jospe werkt een mooie gedachte uit, waarin de Thora geheel verbonden wordt met de schepping. Hij laat zien, hoe een oude traditie de tien woorden die God sprak toen Hij de hemel en de aarde schiep, verbindt met de Tien Woorden die Hij sprak op de berg Sinaï. Op die manier wordt de schepping de bodem onder de Thora, en vormen de Tien Woorden de zin van de schepping en hebben zij dezelfde levenscheppende kracht als Gods werk bij de schepping (vgl. hiervoor L. Ginsberg, Legends of the Jews, 1909, dl. III, ‘The Unity of the Ten Commandments’).

M.C. Mulder