Op deze pagina krijgt u de teksten waarnaar verwezen wordt te zien als u de cursor laat rusten boven een verwijzing.   De Hebreeuwse tekst kunt u vinden onderaan deze pagina. U kunt de preekschets ook als pdf-bestand downloaden.


Preekschets over Psalm 122
Jeruzalem dat ik bemin...

Inleiding
“Lang voordat in Jeruzalem het Heiligdom gebouwd werd, was er op die plaats een akker, het bezit van een vader met twee zonen. Gedrieën bewerkten ze de akker.
Toen de vader overleed, besloten de broers het veld niet te verdelen, maar het samen te blijven bewerken. De ene broer had een vrouw en kinderen, de ander was alleen. Na de eerste oogst verdeelden ze de opbrengst. Ieder bracht zijn aandeel naar zijn eigen graanschuur.
Die nacht konden ze geen van beiden slapen.
De ongetrouwde broer verweet zichzelf dat het toch niet rechtvaardig was, dat hij alleen evenveel zou krijgen als zijn broer met zijn hele gezin. En hij besloot een deel van zijn helft diezelfde nacht nog te brengen naar de schuur van zijn broer.
Diezelfde nacht verweet de getrouwde broer zich dat het toch niet rechtvaardig was de helft van de oogst op te eisen voor zichzelf en zijn gezin. Zijn broer was immers alleen en wanneer hij oud was, zou hij niemand hebben om voor hem te zorgen. En hij besloot een deel van zijn helft diezelfde nacht nog te brengen naar de schuur van zijn broer.
Midden tussen beide schuren ontmoetten ze elkaar. Ontroerd omhelsden ze elkaar. En de Heilige-gezegend-zij-Hij zag hun verbondenheid, en zei: Op de plaats waar broers zó met elkaar omgaan wil ik wonen.”

Een mooi verhaal over hoe de Heilige het wil. Dít hoort bij Jeruzalem. Koos Hij Jeruzalem omdat dit eens gebeurde? of opdat het er altijd zo aan toe zou gaan? Het verhaal past bij Psalm 133. Maar ook in Psalm 122 gaat het over hoe sjalom en harmonie horen bij Jeruzalem.

Tekst voor tekst
  1. Psalm 122 is het derde van de 15 pelgrimsliederen; letterlijk ‘opgangsliederen’. In vers 4 gaat het over de bedevaart, over de stammen die opgaan.
    In vers 1 vertelt de dichter hoe hij meeging. ‘Ik werd blij...’ Vreugde en bedevaart horen bij elkaar. In de Tora is vreugde geboden bij het Loofhuttenfeest (Lev. 23:40, Deut. 16:14v) en het Wekenfeest (Deut. 16:11), bij het aanbieden van de eerstelingen (Deut. 26:10v). Het gaat dan om de vreugde met elkaar – inclusief vreemdelingen, wezen en weduwen – ‘voor het aangezicht van de HERE’. De tempel is bedoeld als een plek vol vreugde. Denk alleen al aan Psalm 100.
    In Psalm 122 begint de vreugde al van tevoren, ‘toen men mij zei “wij gaan...”’ (of: laten wij gaan, cohortatief). De Psalm begint heel persoonlijk, met ‘ik’, maar dan gaat het direct ook over anderen, ‘wij... onze...’). Het samen met anderen (zelfs met hele volksstammen, vs. 4, en ‘broeders en vrienden, vs. 8) opgaan is een goed deel van de vreugde.
    Maar de kern daarvan is: ‘naar het huis van de HERE.’ Niet voor niets noemt de dichter בֵּית ה׳ in de eerste én de laatste regel. Het belangrijkste is dat God zelf daar woont en dat wij bij Hem mogen komen. Een dergelijke oproep klinkt in Jes. 2:3, vgl. Jer. 31:6.
  2. De NBV vertaalt vrij, maar wel mooi, met een extra ‘verheugd’: ‘1Verheugd was ik, toen... 2Verheugd ben ik, nu...’ Daarmee lijkt de vraag of je moet vertalen ‘ik was verheugd’ (NBG51) of ‘Ik ben verblijd’ (SV/HSV) opgelost. Doorgaans wordt vers 2 met een tegenwoordige tijd vertaald, maar in feite klinkt juist dit vers met עֹמְדוֹת הָיוּ רַגְלֵינוּ naar verleden tijd, dus naar een terugblik. Je zou הָיוּ hier anders niet verwachten. Of het zou moeten zijn om het feit (‘we zíjn er!’) te benadrukken. In elk geval klinkt het wel als een droom die werkelijkheid wordt: ‘daar staan we nu!’ De toevoeging van de NBV (‘verheugd ben ik’) hoeft er eigenlijk niet bij. De manier waarop simpelweg het concrete, lijfelijk ervaren feit – ‘onze voeten staan’ – genoemd wordt is boordevol vreugde en ook verwondering.
    Dat wordt nog versterkt door hoe Jeruzalem als persoon wordt aangesproken: ‘in uw poorten, o Jeruzalem.’ Met deze stad heeft de pelgrim een heel eigen relatie. Het is niet maar een plek, maar als een persoon. Zoals elders in de Bijbel: vrouwe, moeder, bruid (vgl. ook Lied 265:5, ‘God geve mij, Jeruzalem / dat ik eens op een dag / een pelgrim aan uw poorten ben / en dat ik binnen mag’).
    Opmerkelijk is dat het hier (en tot vers 9) niet meer gaat over het huis van de HERE, maar over heel de stad – waarvan dat huis natuurlijk wel het hart is. Maar al zodra dat ze de stad nog maar binnengaan worden de pelgrims overvallen door het bijzondere ervan.

  3. Hier begint een tweede hoofddeel. Hier ontbreken ‘ik’, ‘wij’ en ‘u’. We krijgen nu een tekening van Jeruzalem, met een paar stevige penseelstreken.
    Jeruzalem is een hecht geheel, ‘gebouwd als een stad die goed samengevoegd is.’ Het woord חֻבְּרָה (perf. pu’al van חבר) betekent ‘verbonden’ (vgl. חַָבֵר chaver, dat als gabber (‘makker/deelgenoot’) in het Nederlands is terechtgekomen). Het wordt nog versterkt door לָהּ ‘voor/aan haar/zich’ en יַחְדָּו, ‘tezamen’. Het maakt diepe indruk: ‘wat een stenen en wat een gebouwen’ (vgl. Mk. 13:1), wat is er een goed geheel van gemaakt! Tegelijk gaat het om meer. Ook figuurlijk, geestelijk is er een hechte verbondenheid; ook de mensen zijn er ‘wel samengevoegd’. Een Joodse uitleg zegt dat Jeruzalem niet alleen goed samengevoegd is, maar zelf ook samenvoegt – nl. de verschillende stammen:
  4. ‘Daarheen trekken de stammen op, de stammen van de HERE.’ Die stammen zijn best verschillend, met elk een eigen aard en sterke en zwakke kanten. Zo waren er ook nogal eens onderlinge spanningen. Maar hier zijn ze toch één. Hier ervaren al die verschillende pelgrims dat ze bijeen horen, bij Eén: als allemaal ‘van de HERE’.
    De Talmoed zegt dat heel het land is verdeeld onder de stammen, behalve Jeruzalem, dat aan allen toebehoort en als collectief eigendom allen verbindt en chaverim maakt. Eigenlijk hoorde Jeruzalem bij het stamgebied van Benjamin (Joz. 15:8, 18:16), maar de stad werd pas door David veroverd op de Kanaänieten en toen meteen tot hoofdstad voor heel Israël gemaakt. Tegelijk heeft de HERE deze plaats verkozen en tot hartstad voor al zijn stammen gemaakt. Hij wil dat ze daarheen ‘op-gaan’. Zo heet de gang naar Jeruzalem, dat het hoogstepunt van het land is – niet echt letterlijk, maar wel voor de beleving.
    De stammen komen daar samen ‘om Israëls plicht te vervullen, te prijzen de naam van de HEER’ (NBV). Juist dat maakt hen één en verbindt hen: dat zij Hem loven. Naar zijn voorschrift, עֵדוּת, letterlijk ‘getuigenis’ – hier te vertalen met ‘opdracht, inzetting’. De SV heeft ‘tot de getuigenis Israëls’, voegt dus ‘tot’ toe en denkt dan aan de Tien Woorden – juist die kunnen ook als ‘de getuigenis’ aangeduid worden. De HSV wil het verduidelijken met: ‘naar de ark van de getuigenis van Israël’ – nog meer toevoegend, maar nog minder overtuigend.
  5. ‘Daar staan de zetels van het recht, de zetels van het huis van David.’ Qua opbouw loopt dit parallel met vers 4a, beginnend met ‘daar(heen)’ en dan herhaling van het kernwoord, resp. ‘stammen’ en ‘stoelen’. Hier wordt rechtgesproken en recht gedaan, door de koning die God er gezet heeft. Ook dit maakt allen één, ook zo zijn allen hecht verbonden – rondom en onder de gezalfde koning, die Gods recht eerbiedigt en handhaaft. Zonder recht zal er geen vrede zijn – maar hier worden de dingen recht-gezet!

  6. Het derde deel is weer vol aanspraak. Meteen een imperatief, ‘vraag!’; voorts jussief (in betekenis) en cohortatief. Nog vijf keer wordt Jeruzalem direct aangesproken, met ‘uw/u’. De Psalm eindigt weer met ‘ik’, nog twee keer.
    ‘Vraag om vrede voor Jeruzalem.’ Na de opgetogen beschrijving komt deze oproep – die duidelijk maakt dat ook (juist?) hier de vrede niet vanzelfsprekend en onbedreigd is. De woorden sja’aloe sjelom Jeroesjalajim zijn indringend, met de herhaling van sj-l klanken, die ook in nog een paar van de volgende woorden doorklinkt: jisjlajoe, sjalom, sjalwah. Sjalom is het bekende woord voor ‘vrede’; ‘heelheid/heil/welzijn’. Bij het werkwoord sjalah en het daarvan afgeleide sjalwah (vs. 7) gaat het om ‘rust hebben’ en ‘onbezorgd, gelukkig leven’. ‘Laten rust genieten zij die u liefhebben.’ Niet alleen Jeruzalem, maar ook allen die met haar van harte verbonden zijn geldt deze wens.
  7. ‘Laat er vrede zijn in uw vestingwal, rust in uw paleizen.’ Een rabbijn betrekt sjalom op externe vrede – gecombineerd met de buitenmuur, en sjalwah op interne rust, in de paleizen.
  8. De Psalm eindigt met twee parallelle verzen: ‘omwille van ... wil ik ... u’.
    Vers 8 ziet op de mensen met wie hij zich verbonden weet: ‘Omwille van mijn broeders en mijn vrienden wil ik zeggen: “vrede zij in u.”’ Nog eens gaat het om verbondenheid – met mensen die hij er heeft ontmoet, maar vast ook met allen daar, inwoners en pelgrims.
  9. In vers 9 gaat het weer, zoals in vers 1, over de tempel: ‘Omwille van het huis van de HERE onze God wil ik voor u het goede zoeken.’ Uiteindelijk is Gods huis het allesomvattende. Daar komt al het mooie en goede vandaan, dat heel de stad vervult: onderlinge verbondenheid en eenheid, lofzang en recht.
Gedachten
Tijdelijk verstomd
Jezus
Jodendom
Christendom
Lijnen voor de preek

Als thema voor de preek kun je nemen ‘Jeruzalem dat ik bemin’. De liefde voor Jeruzalem spat eraf in de Psalm. Die uit zich in 1) een lofzang, en 2) een gebed.


Maar waar denk je aan bij ‘Jeruzalem’? [Waar dacht je aan toen we het net zongen?] Aan de kerk, gemeente? Het is niet verkeerd als je daar òòk aan denkt. Maar laten we niet die heel bijzondere stad Jeruzalem overslaan, waar de Bijbel zo veel over spreekt. Met een bijzonder verleden. En toch ook een bijzondere toekomst. En ondertussen is het heden een brandpunt in de geschiedenis. Soms lijkt het of alles draait om deze stad, die de laatste eeuw als het ware opnieuw op de kaart gezet is en waar je – zeker als kerk – niet omheen kunt.

Laten we de Psalm lezen. Je ziet het voor ogen: een pelgrim die enthousiast op weg gaat – mee gaat met anderen, met een gedeelde vreugde. En dan dat moment dat ze arriveren en de poort binnengaan! We zouden het nu vastleggen met een foto, dat moment dat je voor altijd wilt bewaren, koesteren. Wat er toen door je heen ging!

En dan zien ze daar de huizen en gebouwen, schouder aan schouder, wat een mooi en goed geheel! Maar mooier dan hoe de stenen samengevoegd zijn is het hoe al die verschillende mensen hier samenkomen – de verschillende volksstammen, met elk eigen aard en achtergrond, maar hier allemaal met hetzelfde doel. Vooral de ontmoeting met God, in ‘het huis van de HERE’ – maar dat maakt hen ook als het ware een huisgezin, ‘broeders en vrienden’. Gods naam, die ze samen loven, en Gods koninkrijk, dat hier gestalte krijgt in een troon met Davidszoon – dat maakt hen één. ‘U maakt ons één, U bracht ons tezamen!’ – dat past hierbij, en: ‘Sjalom, chaverim!’

Dat was de beleving in Jeruzalem. Dat kun je je zo voorstellen – voor toen tenminste. Voor toen je naar de tempel kon, voor toen er in Jeruzalem een goede koning heerste, voor toen de Bijbelse feesten een soort superkerkendagen waren. Maar wat moeten wij nu met de Psalm? Moet je nu niet denken aan de gemeente, waar je iets van deze dingen kunt beleven? Of misschien ook niet... Toch ook niet volmaakt...

Het was ooit de beleving in Jeruzalem. Daar heeft ook Jezus de Psalm gezongen, doorleefd. Als jongen van 12 ging Hij mee op de Pesach-pelgrimstocht, die Jozef en Maria gewoon waren te maken. Hij voelde zich er ongewoon thuis, bij Zijn Vader. Later noemt Hij Jeruzalem ‘de stad van de grote Koning’ (UMt. 5:35, UPs. 48:2 citerend). Maar het was ook toen niet volmaakt – zelfs verre van dat. Hoezeer Jezus de stad ook liefhad en alles voor haar wilde doen en geven (Lk. 13:34) – Hij kreeg de mensen niet mee, maar juist tegen zich. Niks eenheid, ‘wel samengevoegd’. Hij moest de tempel reinigen. Hij werd uiteindelijk buiten de poorten gekruisigd. Evengoed gingen de eerste christenen toch ‘gewoon’ naar de tempel. En maakte Paulus een pelgrimsreis, voor het Wekenfeest.

Maar nu dan? Nu de tempel weg is? En Jeruzalem het toneel is van allerlei taferelen, vaak niet echt stichtelijk. Een plek van verdeeldheid, spanningen. (Toch nog wel wat meer dan de gemiddelde gemeente...) Ook nu kunnen we als pelgrims/toeristen Psalm 122 zingen met de ogen op Jeruzalem, de Oude Stad – als we ons realiseren wat een bijzonder verleden de stad heeft, en toch ook een toekomst, als ‘nieuw Jeruzalem’; als we denken hoe God zelf hier zijn sporen trok, met de voetstappen van Jezus, maar ook nog zoveel meer. En als we ons realiseren dat het de stad is waar Joden op Bijbelse gronden altijd van bleven dromen en altijd om bleven bidden – en nu zijn er zovelen thuisgekomen.


Het tweede deel van de Psalm is een gebed, een vredebede voor de stad – en dat is hard nodig. Toen al, kennelijk, maar nu nog meer. Een ode op de stad zonder gebed, dat kan niet. Ook hier geldt het óók de gemeente, de kerk: gebed is nodig. De liefde die je warm doet spreken over de goede dingen zal je ook brengen tot gebed; alleen zo kan het echt goed zijn en blijven. Bid omwille van broeders en vrienden om vrede; bid omwille van Gods wonen in ons midden om het goede.

Maar vergeet zeker niet te bidden om de vrede voor Jeruzalem, die bijzondere stad, die God nóg verkiest. Bid voor degenen die die stad liefhebben, als – toch – Gods stad, waar Hij zijn stempel op gedrukt heeft en beloften aan verbonden heeft. ‘Mogen zij die Jeruzalem beminnen rust genieten’ – bid zo ook voor de Joden. Bid voor hen die daar de HERE loven, naar zijn inzetting. Bid om de regering en het recht van de grote Zoon van David – waar Israël zelf ook om bidt... Bid, zoals Israël doet, ‘met dankzegging’: ‘Woon daar zoals U gesproken hebt; bouw haar – Gezegend Gij, HERE onze God, die Jeruzalem bouwt!’ Van Hem hebben we nog grote verwachtingen. Tot en met het nieuwe Jeruzalem!

Liturgie

Enkele vindplaatsen voor verzen bij het thema:

Aart Brons
Jeruzalem
zomer 2017


1שִׁיר הַמַּעֲלוֹת לְדָוִד
 
שָׂמַחְתִּי בְּאֹמְרִים לִיבֵּית ה׳ נֵלֵךְ
2עֹמְדוֹת הָיוּ רַגְלֵינוּבִּשְׁעָרַיִךְ יְרוּשָׁלִָם
 
3יְרוּשָׁלִַם הַבְּנוּיָהכְּעִיר שֶׁחֻבְּרָה־לָּהּ יַחְדָּו
4שֶׁשָּׁם עָלוּ שְׁבָטִיםשִׁבְטֵי־יָהּ
עֵדוּת לְיִשְׂרָאֵללְהֹדוֹת לְשֵׁם ה׳
5כִּי שָׁמָּה | יָשְׁבוּ כִסְאוֹת לְמִשְׁפָּט  כִּסְאוֹת לְבֵית דָּוִיד
 
6שַׁאֲלוּ שְׁלוֹם יְרוּשָׁלִָםיִשְׁלָיוּ אֹהֲבָיִךְ
7יְהִי־שָׁלוֹם בְּחֵילֵךְשַׁלְוָה בְּאַרְמְנוֹתָיִךְ
8לְמַעַן אַחַי וְרֵעָיאֲדַבְּרָה־נָּא שָׁלוֹם בָּךְ
9לְמַעַן בֵּית־ה׳ אֱלֹהֵינוּאֲבַקְשָׁה טוֹב לָךְ

^