Preekschets over Psalm 19

Inleiding - “Hoe zullen wij Hem ontmoeten?”


Onlangs gaf het Centrum voor Israëlstudies een boek uit met de titel: ‘Hoe zullen we Hem ontmoeten?’ Deze publicatie gaat over de tempel, als plaats voor de ontmoeting met God.

Op Israëlzondag stellen we dezelfde vraag. Deze keer staat echter niet de tempel, maar de Tora in het middelpunt. In het Joden­dom heeft de Tora een centrale plaats als het er om gaat hoe wij de HERE kunnen ontmoeten. God heeft zijn wil en wezen geopenbaard in de Tora. Door te horen en te doen wat Hij zegt kan de ontmoeting met Hem ge­stalte krijgen. Uiteraard kunnen we zijn aanwezig­heid ook ervaren op bijzondere momenten, onder een schitterende sterren­hemel of bij een prachtige zons­onder­gang. Maar het gaat verder en dieper als we met zijn Tora leven.

Hoe gaat dat? Daarover spreekt Psalm 19. Het hart van deze Psalm is een loflied op de Tora. In de Tora komt de HERE naar ons toe, nog veel sprekender dan in de schepping (vs. 1-7). De Tora openbaart zijn wil én zijn hart. Het is een betrouwbare reisgids voor onze levens­weg, én meer: God zelf is onze Gids en Geleide, als we met de Tora leven. Het laatste deel van de Psalm (vs. 12-15) laat zien hoe de dichter dat beleeft.


Graag geven we u een handreiking voor het maken van een preek over dit thema op Israëlzondag. Aan alle predikanten is een korte versie toegezonden; u kunt hier de korte schets downloaden. Hier is die schets uitgebreid met exegetische notities, relevante citaten en suggesties voor de liturgie. U kunt ook deze uitgebreide preekschets downloaden.

Structuur

Vers 1-7

De eerste verzen gaan over hoe de hemel van Gods heerlijkheid spreekt. Zeer wel-sprekend - ook al is het niet met zoveel woorden. Vers 5b-7 spitst zich toe op de zon die de hele aarde bestrijkt.

Deze verzen zouden een lied apart geweest kunnen zijn - als je ziet hoe ze qua thema en vorm sterk afsteken tegen de rest - maar ze staan nu in deze Psalm helemaal in dienst van het vervolg:

Vanaf vers 8

Zoals de hemel en de zon dat al op een indrukwekkende manier zijn - maar dan nog veel heerlijker! - is de Tora een openbaring van de HERE. Alleen al het feit dat de Naam hier zeven keer klinkt (tegen in het eerste deel alleen maar één keer “God”), spreekt boekdelen.


In vers 8-10 staan 6 zinnen met gelijke opbouw:

zelfst. naamwoord


bijv. naamwoord

werkwoord

de wet

des Heren

is volmaakt,

zij verkwikt

de ziel;

de getuigenis

des Heren

is betrouwbaar,

zij schenkt wijsheid

aan de onverstandige.

de bevelen

des Heren

zijn waarachtig,

zij verheugen

het hart;

het gebod

des Heren

is louter,

het verlicht

de ogen.

de vreze

des Heren

is rein,

zij houdt stand

voor immer;

de verordeningen

des Heren

zijn waarheid,

zij zijn rechtvaardig

altegader.


Vers 11 voert de lof op de wet naar een climax.

Vers 12-15

Met vers 12 begint nog weer een nieuw gedeelte, met weer een ander ritme en een andere inhoud: we horen nu hoe de dichter met Gods geboden omgaat. Na de grote woorden over de Tora horen we hier oot­moedige, vragende en biddende taal.

Aantekeningen, vers voor vers

הַשָּׁמַיִם מְסַפְּרִים כְּבֹוד־אֵל   וּמַעֲשֵׂה יָדָיו מַגִּיד הָרָקִיעַ׃

2

  • אֵל - God(heid); El is nog algemener dan Elohim.
  • הָרָקִיעַ - Het uitspansel, de hemelkoepel // Gen. 1:6vv, Ezech. 1:22vv, Ps. 150:1.
  • // Rom. 1:19-20
יֹום לְיֹום יַבִּיעַ אֹמֶר   וְלַיְלָה לְּלַיְלָה יְחַוֶּה־דָּעַת׃

3

  • יֹום לְיֹום - Kan ook zijn: “Dag aan dag”, dus: “Everyday it utters speech”. De meeste vertalingen nemen יֹום als onderwerp: de ene dag geeft het aan de andere door. Iedere dag is voor hen die weten hoe te lezen een nieuwe bladzij van het verhaal van Gods schepping; dat klinkt elke morgen opnieuw.
  • יַבִּיעַ - van נבע, hif’il, ipf.: (als een bron) doen opborrelen, doen vloeien/stromen (vgl. Spr. 18:4, NBV: “een sprankelende beek”, NBG’51: “bruisende”, SV: “uitstortende”).
  • יְחַוֶּה - van חוה pi’el, ipf.: verkondigen // Job 15:17, 32:6.10.17, 36:2.
אֵין־אֹמֶר וְאֵין דְּבָרִים   בְּלִי נִשְׁמָע קֹולָם׃

4

  • אֵין־אֹמֶר - Komt terug op אֹמֶר in vs. 3. Er is een vloed van spraak - én er is geen spreken.
    Radak: “The performance of the heavenly bodies speaks of God’s wisdom with greater eloquence than the spoken word.”
בְּכָל־הָאָרֶץ יָצָא קַוָּם   וּבִקְצֵה תֵבֵל מִלֵּיהֶם   לַשֶּׁמֶשׁ שָׂם־אֹהֶל בָּהֶם׃

5

  • קַוָּם - Letterlijk: hun lijn. Je kunt dan denken aan stralen. Het kan ook gaan om een loodlijn of een meetlint (canon); de hemel geeft ons de nodige “richt-lijnen”. Een andere interpretatie is dat het net als omringende woorden gaat over hun klank/geluid (zie Rom. 10:18; vgl. Jes. 28:10,13 (NBV!) waar kav staat voor een betekenisloze klank).
  • וּבִקְצֵה תֵבֵל - Zowel hier als bij wat gezegd wordt over de zon (vs. 7) zijn de “einden” (van de aarde c.q. de hemel) in beeld. Alles wordt bestreken. Zoals ook al gezegd werd in de eerste woorden van vs. 5: “Over heel de aarde...”
  • In Rom. 10:18 wordt vs. 5a aangehaald, maar dan van de verkondiging van het Evangelie.
  • Binnen de hemelen en het uitspansel krijgt de zon zijn plaats. Hij is geen god, maar slechts Gods dienaar; God geeft hem zijn plek. Kidner, Tyndale OT comm.: “the psalm, if it glances at mythology, repudiates it.”
וְהוּא כְּחָתָן יֹצֵא מֵחֻפָּתֹו   יָשִׂישׂ כְּגִבֹּור לָרוּץ אֹרַח׃

6

  • Stralend komt de zon tevoorschijn, zoals een bruidegom uit het bruidsvertrek.
    Radak: “Zoals iedereen vol vreugde de bruidegom komt begroeten, zo verheugt heel de schepping zich iedere morgen als de zon opnieuw opkomt.”
  • “You should take a lesson from the sun which rejoices in being given the opportunity to do its duty and fulfil its destiny in Hashem’s Creation.” www.nafshi.org/index.php/tehillim/28-tehillim-perek-19
מִקְצֵה הַשָּׁמַיִם מֹוצָאֹו   וּתְקוּפָתֹו עַל־קְצֹותָם   וְאֵין נִסְתָּר מֵחַמָּתֹו׃

7

  • In Joodse exegese komt ook de gedachte voor dat het gaat om de “jaar-beweging” van de zon, tussen Kreefts- en Steenbokskeerkring. Ook dat is een cyclus met een enorme invloed.
  • Rashi: “Er staat niet: niets is verborgen voor zijn licht, want aan het licht kun je je onttrekken. Maar er is geen schepsel dat niet warmte van de zon ontvangt, waardoor het kan leven.”
  • חַמָּה - Betekent “warmte” of “gloed”, wordt meestal dichterlijk gebruikt voor de zon zelf (bv. Jes. 24:23, 30:26). Het is een ander woord dan het veel vaker voorkomende חֵמָה, dat een meer negatieve betekenis heeft: gloed, gif, toorn.
תֹּורַת יְהוָה תְּמִימָה מְשִׁיבַת נָפֶשׁ   עֵדוּת יְהוָה נֶאֱמָנָה מַחְכִּימַת פֶּתִי׃

8

  • תֹּורַת יְהוָה - Kraus, BKAT: “תורה ist die abgeschlossene, niedergeschriebene Willens­kund­gebung Gottes, die verlesen (Dt 31,9-11) und gelesen (Jos 1,7; Ps 1,2) wird. In diese göttliche Willens­äußerung, die vor allem Gottes­recht enthält, sind auch die Geschichts­verkündi­gungen einbezogen (Dt 1,5; Ps 78,1; Neh 8.13ff). Doch das eigentliche Zentrum der תורה ist und bleibt das durch Mose übermittelte Gottesrecht (Mal 3,22). Auf jedem Fall aber ist תורה - insbesondere seit Esra - die autoritativ gültige ‘Heilige Schrift’. (...) Die Wechselbegriffe lassen das Moment der Rechtsbelehrung der Tora besonders hervortreten.”
  • מְשִׁיבַת נָפֶשׁ - hij doet de ziel (terug-) keren; hij bekeert (SV) of verkwikt (kanttek. SV: “Of, wederbrengende, wederoprichtende, dat is, verkwikkende, troostende, gelijk Ps. 23:3”). Rashi: “De Tora haalt de ziel weg van het pad naar de dood en brengt haar op het pad naar het leven.” // Klgl. 1:11,16
  • עֵדוּת - Ges-K bij עֵדוּת: “1. Zeugnis (...) 2. feierlich gegebene und übernommene Verord­nung, als verpflichtend anerkanntes Gesetz (vgl. בְּרִית), bei P. stehender Ausdruck für das Gesetz der zwei Tafeln” // o.a. Ex. 25:16, 32:15.
  • נֶאֱמָנָה - van אמן, nif’al, Ges-K: 1. vast, zeker zijn; 2. bestendig zijn; 3. betrouwbaar zijn, o.a. van Gods wetten (zie ook Ps. 93:5, 111:7); 4. waar bevonden worden (Gen. 42:20).
  • מַחְכִּימַת - van חכם, wijs worden/zijn; hif’il (alleen hier), part.: wijs makend.
  • פֶּתִי - De eenvoudige, die makkelijk te mis- of verleiden is (Spr. 1:22, 7:7, 9:6, 19:25, 21:11; Ps. 119:130). Grosheide: “Zij weten zelf niet hoe ze moeten wandelen en willen het leren van de Here. Zij maken zichzelf geen verordeningen. (...) Wat met ‘eenvoudigen’ wordt aangeduid in vs. 8, wordt nader verklaard in het laatste deel (vs. 12-15).” // Ps. 119:130
פִּקּוּדֵי יְהוָה יְשָׁרִים מְשַׂמְּחֵי־לֵב   מִצְוַת יְהוָה בָּרָה מְאִירַת עֵינָיִם׃

9

  • פִּקּוּדִים - Meervoud: regels, bevelen, verordeningen // Ps. 103:18, 111:17 en 21x in Ps. 119.
  • מְשַׂמְּחֵי־לֵב - van שׂמח, blij zijn; hif’il, part.: blij makend. Zij geven het hart vreugde שִׂמְחָה - waarvan iets te zien is bij het feest Simchat Tora, “Vreugde der Wet”.
  • Kanttek. NBG’51: “Hieruit spreekt een andere houding tegenover de wet dan die wij doorgaans aannemen. Het bezit van de wet van God is voor de vrome Israëliet een oorzaak van grote vreugde, omdat hij daarin de onveranderlijke wil van zijn God heeft, die onfeilbaar richt­snoer is voor zijn leven en onwankelbare grondslag voor zijn hoop.”
  • Het overdenken én het betrachten ervan is voor het hart een bron van genot en vreugde.
  • “Wanneer zijn de bevelen van de Here ‘recht’ en goed gedaan? Wanneer er ‘vreugde in het hart’ is. Men moet ze met vreugde betrachten.”
  • מִצְוַת יְהוָה - Hier enkelvoud - voor de geboden die hoewel vele toch ook één zijn. In het Joden­dom gaat het vaker over de geboden, de mitswot. Dat is dan vaak ook aanduiding van wat je metterdaad doet/moet volgens de geboden.
  • בָּרָה - Rein, zuiver, of shining (vgl. Hooglied 6:9-10); die laatste betekenis geeft een verbinding met het beeld van de zon (vs. 5b-7).
  • מְאִירַת עֵינָיִם - In de voorbereiding op het Sjema (zoals dat twee keer per dag wordt gezegd) wordt God geprezen: “die de grote lichten maakte - eeuwig duurt zijn trouw (Ps. 136:7)” en dan volgt: “Laat een nieuw licht over Zion lichten, en laat ons allen spoedig deel hebben aan zijn licht; gezegend Gij, Here, die de stralende lichten hebt gemaakt”, en dan even verderop: “Verlicht onze ogen door Uw Tora, en hecht onze harten aan Uw geboden...”
  • // Ps. 119:105, Spr. 6:23
יִרְאַת יְהוָה טְהֹורָה עֹומֶדֶת לָעַד   מִשְׁפְּטֵי־יְהוָה אֱמֶת צָדְקוּ יַחְדָּו׃

10

  • יִרְאַת יְהוָה - Er is voorgesteld om te lezen: אִמְרַת יהוה, “het woord van de HERE”. Dat is meer synoniem met de andere woorden, en dan hebben we hier niet ineens, anders dan bij de andere woorden, een genitivus objectivus. De verandering is niet nodig; het spreken over “de vreze des Heren” blijft in dezelfde sfeer maar voegt ook iets eigens toe.
  • Over deze “vreze” schrijft Waaijman: “Het ontzag is paradoksaal. Je zit aan de grond omdat je alle zekerheden kwijt bent. Maar je zit ook aan de grond, omdat je nu pas de echte vaste grond onder de voeten hebt...” (Psalmen bij het zoeken van de weg, p. 23).
  • טְהֹורָה - De vreze des Heren is rein, en maakt rein. Als je niet mensen vreest en naar de ogen kijkt, maar God vreest en voor Zijn oog leeft, dan maakt dat dat je leven rein en puur is. Radak: “Als iemand de geboden in het verborgene doet, ook als niemand hem ziet - dat is pure vreze des Heren.”
  • עֹומֶדֶת לָעַד - Radak stelt: “The Christian belief that the Torah is no longer binding is wrong.” Is dat “the Christian belief”? Vaak wordt het door buitenstaanders én ook door christenen zelf wel zo gezien. Maar zie Matt. 5:17-19!
  • מִשְׁפְּטֵי־יְהוָה - Meervoud: wetten, rechtsregels.
  • צָדְקוּ יַחְדָּו - Ibn Ezra: “In menselijke wetten vind je inconsistenties en conflicten, maar er is geen tegenstrijdigheid tussen geboden uit de Tora onderling.”
הַנֶּחֱמָדִים מִזָּהָב וּמִפַּז רָב   וּמְתוּקִים מִדְּבַשׁ וְנֹפֶת צוּפִים׃

11

  • הַנֶּחֱמָדִים - Van חמד, begeren; part. nif’al: begerenswaardig zijn; Gen 2:9, 3:6.
  • מִזָּהָב - Meer dan goud, dat grote waarde heeft én houdt.
  • וּמִפַּז רָב - “Als er van iets veel is wordt het minder waard (1 Kon. 10:21), maar van de Tora geldt: al was de aarde bedekt met Tora van en al was iedereen Tora-geleerde, dan zou dat de Tora alleen nog maar kostbaarder maken.”
  • וּמְתוּקִים מִדְּבַשׁ - “Honing is verrukkelijk, maar je moet het wel met mate eten (Spr. 25:16); van de Tora krijg je echter nooit genoeg.”
  • וְנֹפֶת צוּפִים - Wat zo uit de raat druipt, de meest zuivere honing.
גַּם־עַבְדְּךָ נִזְהָר בָּהֶם   בְּשָׁמְרָם עֵקֶב רָב׃

12

  • ... גַּם־עַבְדְּךָ - Kan zijn: “Ook Uw knecht” - zoals (zoveel) anderen. Of: “Ook laat zich ver­manen” - het blijft niet bij mooie woorden over de Tora, maar de dichter richt zijn leven er ook naar; of nog meer: hij laat zich erdoor richten.
  • עַבְדְּךָ - Typerend hoe de dichter hier en in vs. 14 over zichzelf spreekt als “Uw knecht” (vgl. 1 Sam. 3:9); die houding zien we in alles wat hij in vs. 12-15 zegt. // Ps. 27:9, 69:18, 109:28
  • נִזְהָר בָּהֶם - NBG: “laat zich erdoor vermanen”, NBV: “laat zich erdoor verlichten”. De laatste vertaling legt een verband met זֹהַר, glans, schittering, uitstraling (Ezech. 8:2, Dan. 12:3) en geeft nog een verbinding met het beeld van de zon (vs. 5b-7).
  • בְּשָׁמְרָם = In (בְ) + inf. “het bewaren” (שׁמר) + suffix “hen” (ַם).
  • Er kan gedacht worden aan een toekomstige beloning “door het bewaren ervan”. Dat vind je in diverse Joodse verklaringen, vaak met de opmerking dat er nu nog niets van te zien is. Anderen leggen er de nadruk op dat er “in het bewaren” zelf er ook nu al loon is; je krijgt daarbij nu al allerlei zegeningen.
  • עֵקֶב - Duidt op een gevolg, kan dan ook “loon” betekenen // Spr. 22:4.
שְׁגִיאֹות מִי־יָבִין   מִנִּסְתָּרֹות נַקֵּנִי׃

13

  • שְׁגִיאֹות - Ges-K: “Vergehen aus Unkunde und Übereilung” - komt in het OT alleen hier voor. Vaker gaat het over שְׁגָגָה, onopzettelijke zonde, uit onwetendheid of zwakheid begaan (Lev. 4:2,22,27; 5:18; Num. 15:24-29; Joz. 20:3,9). Het woord שְׁגִיאָה kan duiden op fouten door verkeerd verstaan of redeneren, waarvoor geen mens immuun is en waarvan hij zich niet bewust is, die - ook voor hemzelf - verborgen zijn:
  • נִסְתָּרֹות - Net als in vs. 7c ook hier סתר nif’al. Voor de kracht van de zon is niets verborgen. Zonden kunnen nu nog verborgen zijn, maar blijven dat niet (Ps. 90:8, Jer. 16:17). Anders zou je de verborgen dingen kunnen laten rusten, maar niet als je weet dat niets verborgen blíjft (Luk. 12:2). De dichter bidt het eerder uit verlangen naar reinheid dan uit angst voor straf; het gaat om meer licht en beter zicht.
  • נַקֵּנִי - van נקה, rein zijn; pi’el: Ges-K: onschuldig verklaren, vrijspreken, ongestraft laten. Maar het kan ook betekenen: rein maken, vrij maken van (nu nog) verborgen zonden (zie vs.14b).
גַּם מִזֵּדִים חֲשֹׂךְ עַבְדֶּךָ   אַל־יִמְשְׁלוּ־בִי   אָז אֵיתָם וְנִקֵּיתִי מִפֶּשַׁע רָב׃

14

  • מִזֵּדִים - Kan vertaald worden met “van overmoedigen” of “van overmoedigheden” (het staat - anders dan in de meeste vertalingen - in meervoud!). Zowel de manier waarop anderen bezig zijn, alsook dat wat er ook in mijn eigen hart op de loer ligt, kan mij gaan beheersen.
  • זֵדִים - Kan, als je de tweede betekenis aanhoudt, geïnterpreteerd worden als “opzettelijke zonden”, tegenover de niet opzettelijke, verborgen zonden in vs. 13.
  • אֵיתָם - van תמם, qal: volmaakt zijn. Het verlangen van de dichter is תָם/תָמִּים te zijn: volmaakt, onberispelijk; gaaf, zonder gebrek (zoals vereist bij offerdieren); oprecht. Versteeg: “In de taal van de Bijbel betekent het woord ‘volmaakt’ zo veel als ‘gaaf’, ‘ongedeeld’, ‘totaal’, ‘zonder reser­ve’, ‘consequent’.” (zie: Bijbelwoorden op de man af, p. 65)
    // Gen. 17:1, Matt. 5:48, 19:21, Joh. 17:23, Filipp. 3:15)
    In vs. 8 wordt van de Tora gezegd dat die תָמִּים is; daarbij hoort dit verlangen.
  • וְנִקֵּיתִי - weer נקה pi’el (zie 13b).
יִהְיוּ לְרָצֹון אִמְרֵי־פִי וְהֶגְיֹון לִבִּי   לְפָנֶיךָ יְהוָה צוּרִי וְגֹאֲלִי׃

15

  • אִמְרֵי־פִי - ligt dicht bij אֹמֶר, de “sprake” van de schepping (vs. 3-4). “Laat ook mijn spreken - met zoveel woorden - Uw grootheid in het licht stellen.”
  • וְהֶגְיֹון לִבִּי - Naardense Bijbel: “wat mijn hart fluistert”. In Ps. 1:2 staat dezelfde stam הגה; NBG’15: “en diens wet overpeinst”, SV: “overdenkt”; NBV; “die zich verdiept in zijn wet”.
  • יְהוָה צוּרִי וְגֹאֲלִי - Voor de zevende keer horen we hier De Naam, nu met daarbij wat de HERE voor de dichter persoonlijk betekent: “mijn Rots en mijn Losser”.

Enkele citaten

P. van ’t Riet, Het mensbeeld van de Tora, p. 57:

“In het Joodse gebed staat de levensbeschouwing op de voorgrond, terwijl gebed in de zin van ‘vragen’ en ‘smeken’ op de tweede plaats komt. Psalm 19 bevat in een notendop waar het in het joodse gebed om gaat:

Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 2:

“Wij kennen God door twee middelen.
Ten eerste door de schepping, onderhouding en regering van de hele wereld. Want deze is voor onze ogen als een prachtig boek, waarin alle schepselen, groot en klein, de letters zijn, die ons te aanschouwen geven wat van God niet gezien kan worden, namelijk zijn eeuwige kracht en godde­lijk­heid, zoals de apostel Paulus zegt in Rom. 1,20. Dit alles is voldoende om de mensen te over­tuigen en hun elke verontschuldiging te ontnemen.
Ten tweede maakt Hij Zichzelf nog duidelijker en volkomener aan ons bekend door zijn heilig en goddelijk Woord, namelijk voor zover dat voor ons in dit leven nodig is tot zijn eer en tot behoud van de zijnen.”

De Psalmen, overdacht door F.W. Grosheide, deel 1, p. 54

“Men kon het zo schoon zeggen, als men zijn plaats in de kerk leeg liet, dat men God diende in den tempel van ongekorven hout en God ere toebracht in het woud tussen de machtige bomen of in de weide, als het al van bloemen bloeide. Inderdaad is dat de verzaking Gods. God erkennen betekent aan Hem vragen, hoe Hij wil worden gediend. Het is niet kiezen of beoordelen, maar gehoorzamen en vertrouwen. En als Gods wet spreekt, hebben wij te zwijgen en te luisteren. Daarom veroordelen we met Psalm 19 alle stellen van de natuur boven ’s Heren uitdrukkelijk gebod.”

Derek Kidner, Tyndale OT Commentaries, Psalm 1-72, p.99:

“‘Two things’, according to Kant, ‘fill the mind with ever new and increasing admiration and awe ... The starry heavens above and the moral law within.’ The psalm transcends the second of these themes by looking to the divine law revealed; evoking not only ‘admiration and awe’ but also the person-to-Person response of verses 12-15.”

bij vs. 1-7, www.torah.org/learning/tehillim/ch19.html:

“I once read an illuminating parable.
Three nomads were making their way through the desert on camels. In the heat of the day, they suddenly heard a heavenly voice calling out to them, ‘Get off your camels!’ The petrified fellows quickly slid off their mounts. ‘Prostrate yourselves on the ground!’ They did so with a shudder. ‘Fill your hands with the dust of the desert and remount your camels. Proceed to your destina­tion, but don’t open your hands!’ They hurriedly did as the mysterious Voice had commanded. After hours of difficult riding, they reached the next oasis. On their arrival they opened their hands and discovered that instead of sand, they were holding jewels. ‘Oh,’ they lamented, ‘if we had only known, we would have taken so much more of what we thought was worthless dirt!’
This life is very much like a desert, empty of real values. We travel through it, and every once in a while we are lucky enough to clearly hear the Voice that constantly calls out from the heavens above. We are told to do Hashem’s will, His mitzvos. We do so with half a heart, for our minds are often preoccupied with other matters. Eventually, we will reach our destination and realize that each moment was really a potential jewel. Then we will bitterly regret our foolishness.”

bij vs. 3, A. Weiser:

“Fysische en chemische wetten zijn geen levenloze formules, maar letters van een levende taal die ieder kan verstaan, een taal die is gesproken door God en die de manier is waarop de stille Natuur getuigenis aflegt van zijn macht en wijsheid.”

bij vs. 5vv, www.biddeniseenweg.nl/toerusting/uit-de-joodse-traditie/80-wijsheden-uit-de-joodse-traditie:

“De keizer van Rome zei op een dag tegen rabbi Jehosjoea ben Chananja: ‘Nu wil ik jullie God zien.’
‘Onmogelijk’, zei de Torageleerde.
‘En toch wil ik hem zien.’
De rabbi nam de keizer mee naar buiten en zette hem met zijn gezicht in de zon.
‘Kijkt u maar eens recht in de zon.’
‘Dat kan helemaal niet’, zegt de keizer, ‘dat is oogverblindend.’
‘Precies’, zei de rabbi, ‘maar de zon is slechts één van de vele dienaren van God in de wereld. U kunt er niet eens in kijken. Hoe zou U dan de oogverblindende majesteit van God kunnen aan­schouwen?’”

bij vs. 9, A.A. van Ruler, Over de Psalmen gesproken, p. 62v:

Van Ruler vraagt in zijn meditatie over Ps. 19:9, onder de titel “Een blij hart”: Deze mens is echt gelukkig - maar waarover dan? 1) over hoe God de weg wijst, zodat wij niet hoeven te tasten en te dwalen; 2) over hoe we niet alleen het goede en Gods wil mogen kennen, maar daarin ook Gods wezen - Hij openbaart Zichzélf; 3) over dat God het goede en zichzelf bekendgemaakt heeft in de vorm van het gebod:

“Dat wil zeggen, dat Hij wil dat het goede door ons gedaan wordt. Dat is misschien nog wel het meest verrassende. Wij zijn als mensen ingeschakeld in de werkelijkheid van de wereld die Gods daad is. En wij zijn daarbij actief ingeschakeld. Het handelen van God wordt ook verwerkelijkt op de wijze van het handelen van de mens. Met het oog daarop heeft Hij juist zijn gebod gegeven. Er wordt met andere woorden iets van ons verwacht. Wij worden geroepen tot de daad. Gods werk wacht, treedt dan aan! Hoger zingeving van het menselijk leven is niet mogelijk.
Natuurlijk staat het in het Nieuwe Testament wat anders. Daar wordt niet zoveel meer van de mens verwacht. En de mens heeft daar maar één ding te doen: in het geloof van de genade leven. Zo was het niet anders mogelijk gebleken. Dat zat trouwens ook reeds tot op zekere hoogte achter het Oude Testament. Het was pure genade dat de Here God Israël uitverkoor en aan zijn volk het verbond en de wet, de woorden des levens, gaf. Maar door en in die daad van genade werd de mens in de activiteit gezet. Wij moeten ook niet over het hoofd zien dat dat ook in het Nieuwe Testament terugkeert. Daar is niet alleen sprake van Christus en van het door hem vol­brachte werk waaruit en waarvan wij mogen leven, maar daar is ook sprake van de Geest en van zijn nog immer doorgaande werk. Daar mogen wij in leven. De Geest is de grote stuwkracht van God in Christus die ons weer volledig in de activiteit zet. ‘De eis der wet’, zegt Paulus, ‘wordt vervuld in ons, die naar de Geest wandelen’ (Rom. 8:4). Zo keert in het evangelie van het Nieuwe Testament de wet van het Oude Testament ten volle terug. En wij blijven ook als nieuw­testamen­tische christenen met innerlijk vermaak (Rom. 7:22) luisteren naar deze oudtestamentische psalmist, wanneer hij zo verrukt is over de wet des Heren.”

bij vs. 10a, Sjemot Rabba 30:14:

“Als iemand alles heeft bestudeerd van Tora, midrasj, halachot en haggadot, maar hij heeft geen vrees voor de zonde, dan heeft hij niets. Het is als een man die tegen zijn naaste zei: ‘Ik bezit duizend maten graan, wijn en olie.’ Zijn naaste zei: ‘Als je vaten hebt waarin je ze veilig kunt bewaren, dan heb je dat alles inderdaad. Zo niet, dan heb je niets.’ Zo zeggen we tegen hem die de Tora bestudeerde: ‘Als je de vrees voor de zonde verwierf, dan is het allemaal jou eigen’ - zoals de profeet (Jes. 33:6) zei: ‘De vreze des Heren is zijn [nl. van de Tora] voorraadschuur [of: schathuis].’”

bij vs. 10a:

“Als de vreze des Heren ‘rein/puur’ is - niet vanuit motieven van buitenaf, zoals vrees voor straf, maar vanuit Gods grootheid - dán ‘staat die voor altijd’. Zoals de profeet zegt: ‘Wat moet ik met je beginnen, Efraïm? Wat moet ik met je beginnen, Juda? Want jullie liefde is als een ochtend­nevel, als dauw die ’s morgens vroeg verdwijnt’ (Hosea 6:4). Vrees voor straf is als dauw die alleen ’s nachts blijft; als het licht komt is het weg. Vrees om een reden verdwijnt als die reden verdwijnt.”

bij vs. 11, uit de Talmoed:

“Koning Arteban zond een kostbare parel als een gift aan rabbi Jehoeda, met een vraag: ‘Zend mij iets dat voor u kostbaar is.’ Rabbi Jehoeda zond hem een mezoeza. Arteban zei: ‘Ik stuurde iets van onschatbare waarde, en u mij stuurde mij iets wat je voor een paar centen kunt krijgen...!?’ Rabbi Jehoeda: ‘U zond mij iets dat ik moet bewaken; ik zond u iets dat u kan bewaken.’”

vs. 15, www.nafshi.org/index.php/tehillim/28-tehillim-perek-19:

Ps. 19:15 staat aan het einde van het belangrijkste gebed in het Jodendom, het ‘Achttiengebed’ (‘tefillos’) dat drie keer per dag gebeden wordt. Vandaar deze opmerking:

“Your tefillos have little value if they are not sincere. As you pray you should ask yourself whether you will be able to honestly make this concluding plea to Hashem, begging Him to find favor in your thoughts and words.”

Gedachten voor en over de preek

Het spreken van de schepping

Het eerste deel van de Psalm laat zien hoe de schepping spreekt van Gods grootheid. Daar is wat mee te doen in de preek, maar je kan hier makkelijk te breedsprakig worden. Houd het kort en focus op de lof op het directe spreken van God zelf. De Psalm laat zien dat Gods spreken de ‘sprake’ van de schep­ping ver te boven gaat.

Het spreken van God

Een bekend chassidisch verhaal vertelt hoe rabbi Soesja telkens weer in extase raakte bij de woorden “en God sprak...” Hij sloeg met zijn handen op de houten muur en riep voortdurend: “en God sprak...” Nog voor de woorden zelf ter sprake kwamen, was het simpele feit dat God is gaan spreken genoeg om hem in vervoering te brengen.

Alleen al het feit dát God zijn woord tot ons richt kan ons tot een diepere verwondering brengen, dan het ‘spreken’ van de schepping. Ook daarover zouden we veel kunnen gaan zeggen, maar het is belang­rijk om ook hier de focus van de Psalm vast te houden: het gaat concreet over Gods spreken in de Tora, en over zijn geboden.

Dat maakt de Psalm opeens lastig. Wij zitten over het algemeen niet te wachten op iemand die ons zal vertellen wat wij moeten of niet mogen. Dat is niet echt ‘van deze tijd’. Vanuit het levensgevoel van vandaag is het een fikse stap naar het bejubelen van Gods geboden en van de Tora, “de Wet”.

De Tora

Nu is Tora meer dan “wet”. Radak: “De vijf boeken van Mozes worden Tora genoemd, niet alleen de geboden, maar ook de verhalen. Alle zijn een מוֹרֶה, ‘gids’, die de weg wijst om dichter bij HaSjem te komen.” Na dat nadrukkelijk voorop gesteld te hebben, moeten we echter ook zeggen dat bij het woord Tora steeds ons doen en laten in beeld is. Al dekt het woord “wet” niet alles, het gaat wel heel concreet om de weg die wij moeten gaan! Dat de geboden heel praktisch zijn, maakt ze ook kost­baar. Je hebt er echt wat aan, als je je leven daar naar richt.

De ge- en verboden zijn als boeien. Maar niet als handboeien. Al te vaak worden ze wel zo gezien: als iets wat ons onze vrijheid beneemt. De ge- en verboden zijn echter veeleer als de boeien die in het water langs de route liggen. Ga je daar aan voorbij, dan kom je vast te zitten. Maar blijf je er binnen, dan blijf je vrij. Zo gaf God ons “de wet der vrijheid” (Jac. 1:25 en 2:12).

Het gaat om nog meer. De Tora is niet als een “altijd handig padvindershandboek”. Het gaat niet alleen om regels, maar vooral om Wie daarin tot ons spreekt. Het is niet alleen openbaring van Gods wíl, maar ook van zijn hart, zijn wezen. Van Ruler: “In alles wat Hij zegt drukt Hij zichzelf uit. Dat is reeds zo in de schepping. (...) Dat is nog veel meer zo in de wet” (Over de Psalmen gespro­ken, blz. 63). Dat je weet Wie hierin spreekt, maakt deze woorden zoveel glansrijker en heerlijker.

Het gaat nog verder. Het zijn niet alleen woorden uit den hoge, maar ook de woorden waarmee de HERE zich aan zijn volk, en zijn volk aan zich verbonden heeft. In zijn Tora spreekt Hij, die zich met zijn volk verbindt, het verlost heeft en verkoren. In dat kader zijn ook zijn bevelen en verordeningen teke­nen van zijn ontferming en genade. Dat is iets wat in het Joodse leven telkens oplicht als men bij het doen van bepaalde dingen die de HERE geboden heeft, nadrukkelijk zegt: “Geprezen (lett.: gezegend) Gij, HERE onze God, Koning van de wereld, die ons geheiligd hebt door uw geboden en ons bevolen hebt om...” (Zie het materiaal dat het CIS voor deze Israëlzondag aanbiedt op de website om met jongeren in gesprek te raken over het thema: God ontmoeten door zijn geboden te doen.)

 

Dat alles geeft de toon aan in Psalm 19. In het Jodendom vinden we veel daarvan terug, in de om­gang met de Tora. Het treft mij telkens weer: de centrale plaats van de Tora, in de eredienst én in het leven. Hoe er gezag uitgaat van de Tora in leer en leven. Hoe eerbied en liefde tot uit­drukking komen als vóór de lezing de rol wordt rondgedragen en Joden die aanraken met hun tsietsiet of het gebedenboek, dat zij daarna kussen. Hoe men na de lezing de rol omhoog­ houdt en de gemeente zegt:

Dit is de Tora die Mozes aan Israël voorhield;
Zij is een boom des levens voor hen die haar vasthouden; die haar hooghouden zijn gelukkig.
Haar wegen zijn lieflijke wegen en al haar paden zijn vrede.
Lengte van leven is in haar rechterhand, in haar linkerhand rijkdom en eer.
De Here had er behagen in om de Tora groot en heerlijk te maken.

(Spr. 3:18,17,16, Jes. 42:21)

Simchat Tora

In de preek kan gewezen worden op de vreugde die de Tora brengt (vs. 9). Op de avond van de Israël­zondag (5 okt. 2015) begint het feest “Vreugde der Wet”, Simchat Tora (in Israël; daar­buiten wordt het een dag later gevierd). Er wordt gedanst met Torarollen in de armen, met een indruk­wekkende, uit­bundige en aansteke­lijke vreugde.

Dit feest is een hoogtepunt, maar staat niet op zichzelf. Ook op andere momenten (bar-mitswa-viering, begin van de Sjabbat) zie je gebeuren waar­ Psalm 100 toe oproept: “Dient de Here met vreugde.” Dat is er ook in het gewone leven, dat er door het stempel van Gods Tora anders uitziet, en niet zomaar “gewoon” maar geheiligd is. (Denk bv. aan de sjabbat, aan de vaste gebeden onder de talliet, en aan de berachot, de “zegenspreuken” bij van alles.)

Ik las ergens: “Wil je de Wet houden, dan moet je van de Wet houden.” In het Jodendom zie ik telkens weer een liefde tot en vreugde over de geboden die bij christenen soms ver te zoeken is.

Loon

Zo wordt iets zichtbaar van wat de Psalm schrijft in vers 12: “ín het houden daarvan ligt groot loon.” Juist als je het niet om beloning doet, maar vol liefde en vreugde, zul je nu al veel ontvangen - al die zegeningen van de Tora die Psalm 19 noemt: levenskracht, verkwikking, bekering, wijs­heid, vreugde, licht; iets dat nog waarde­voller en -vaster is dan het kostbaarste goud en nog lekkerder dan de beste honing!

Ligt diezelfde gedachte ook niet in Johannes 13:15, “Indien gij dit weet, zalig zijt gij, als gij het doet” en Jacobus 1:25: “Maar wie zich verdiept in de volmaakte wet, die der vrijheid, en daarbij blijft, niet als een vergeetachtige hoorder, doch als een werkelijk dader, die zal zalig zijn in zijn doen.”

 

Overigens hoeft de gedachte aan een beloning die later komt ook niet verkeerd te zijn. Het gaat mis, als je denkt dat je je zaligheid kunt of moet verdienen, of eer van mensen zoekt. Die neiging is geen mens vreemd. Maar als je zo loon beoogt, grijp je ernaast. Echt “beloning” is altijd genade op genade. Dat zien we op veel plaatsen in het NT (bv. Mark. 9:41, Luk. 6:23, 33-35, Rom. 2:5-11, 2 Cor. 5:10; vgl. Cat. v&a 63). Wij kunnen andersom vreselijk de mist ingaan met de gedachte dat het eigenlijk niet uitmaakt wat wij ervan maken. Jezus leert ons anders! (bv. Matt. 5:17-19, 7:13-34, 25:31-46).

Het NT en de Wet

Toch kan de vraag opkomen of we vanuit het NT niet anders moeten spreken over de wet. De wet brengt immers ook verdriet en kennis van ellende. Mensen kunnen er de verkeerde kant mee opgaan - die van de hoogmoed, zelfverheffing en eigengerechtigheid. De wet lijkt zijn tijd gehad te hebben: Is Christus niet “het einde der wet” (Rom. 10:4)? en is niet “de liefde de vervulling van de wet” (Rom. 13:10)? en geldt nu niet: “u staat niet onder de wet, maar leeft onder de genade” (Rom. 6:14)? Bij Luther en veel van zijn volgelingen heeft de wet een zeer negatief imago. In het NT is er echter geen negatief spreken over Gods wet. Wel over hoe mensen er mee om gaan; daarmee was - en is - veel mis. Wie het doen van de geboden voor­waarde maakt voor redding, zal ontdekken dat dat niet gaat. Maar wie van de weeromstuit zegt dat de wet (over) ons niets meer te zeggen heeft, zit niet meer op het spoor dat Jezus zelf nadrukkelijk gewezen heeft. Net als Hij zelf zeker gedaan zal heb­ben mogen en moeten ook wij Psalm 19 en 119 blij blijven zingen!

Van geboden naar gebeden

Na de hoge, jubelende woorden over de Tora volgt in Psalm 19 nog een overgang naar een andere toon: die van ootmoedige gebeden.

Juist waar de dichter in alle oprechtheid “dienaar/knecht” (vs. 12 en 14) van de Here wil zijn en al zijn schitterende geboden wil bewaren, ervaart hij dat hij tekortschiet. Juist waar hij er­van doordrongen is dat de wet heilig is en de geboden rechtvaardig en goed zijn (Rom. 7:12), beseft hij dat hij zelf niet recht­vaardig en goed is. Waar hij innerlijk vol vreugde instemt met de wet van God ontdekt hij ook “een andere wet” (Rom. 7:22v).

 

Het gaat zo­maar verkeerd - vaak onbedoeld of zelfs onbewust. Maar ook voor bewuste zonden zijn we niet immuun. Vers 14 spreekt over “hoogmoed” in een meervoudsvorm: is niet hoogmoed in diverse vormen de wortel van alle kwaad? Een andere opvatting is dat het gaat om bewaring voor “hoog­moedigen”, wier houding zo beangsti­gend en/of besmet­te­lijk kan zijn. Op allerlei manieren hebben we Gods bewaring heel hard nodig!

Vrijgesproken en vrij gemaakt

In het gebed horen we twee keer het werkwoord נקה (in de pi’el), “reinigen”. Gaat het om vrijspraak of vrij-zijn? In vers 14b wel om het laatste: “dan zal ik vrij zijn van...” In vers 13b zal het om beide gaan: om vrijspraak (NBV en NBG’51), maar ook om metterdaad rein zijn, vrij-zijn, ook van zonden waar de dichter nu nog geen erg in heeft. Je kunt toch geen vergeving willen zonder verandering, wél recht­vaardiging, maar géén heiliging? In de Joodse traditie wordt - volstrekt Bijbels! - be­nadrukt dat er zonder bekering geen verzoening is (vgl. Kees Jan Rodenburg, Geen verzoening zonder be­kering). In dit verband spreekt het gebed uit vers 15 duidelijke taal.

Einde van het gebed

De Psalm loopt uit op het gebed: “Laten mijn woorden en gedachten zijn zoals U het graag ziet.”

Dit gebed kan worden betrokken op wat de dichter in deze Psalm zelf zegt en overdenkt. Juist als je woorden spreekt over en tot God is dit gebed hard nodig! Het hoofdgebed in het Joden­dom, het zogeheten Achttiengebed, sluit hiermee af, voordat men met drie stappen achteruit het gebed beëindigt. Dat gebed begint met drie stapjes naar voren: een bewust, symbolisch “naderen tot God”, “tot Hem komen”. In zijn nabijheid is het extra belangrijk om te vragen wat Gods wensen zijn. Het woord רָצוֹן “welgevallen” komt vaak voor in verband met offers (Jes. 56:7, 60:7, Jer. 6:20, Leviticus passim). Het gebed is als een offer (Ps. 141:2). Des te belangrijker is dat het is “zoals het U belieft”.

Je kunt vers 15 ook betrokken op alles wat “uw knecht” zegt en denkt, in heel zijn leven. Dat is geheel in lijn met de hooggestemde woorden over de Tora, als ook met de ootmoedige beden - dus met heel Psalm 19.

 

Focus

Als focus kan worden geformuleerd: De almachtige Schepper wil door zijn woord onze God en Gids worden. Hij komt ons tegemoet in de Tora en wij ontmoeten Hem telkens als wij daarnaar horen en daarnaar leven - met het gebed om zijn genade en Geest.

Function

Als function kan worden geformuleerd: De gemeente gaat beseffen dat de Tora een kostbaar ge­schenk is, gegeven aan Israël en ook aan ons. We krijgen niet alleen de goede weg gewezen; de Here zelf wil ons hierin ontmoeten. Door te horen en te doen wat Hij zegt, mogen wij Hem ont­moeten. De gemeente gaat ver­langen naar een leven in het volle licht van Gods woorden en wet­ten. We hebben daarbij Hem zelf en zijn vergeving en zijn Geest nodig. Israël kan ons helpen de liefde tot de Tora te proeven en de vreugde van het leven met de geboden concreet te maken in het gewone leven.

 

Schets

In de inleiding kun je aandacht geven aan het feest Simchat Tora - een plaatje bij vers 8.

Suggestie voor een thema: De Tora geeft vreugde en licht. Vandaaruit luisteren naar

         1)  het loven van de Tora,   de hooggestemde jubel,   in vers 8-11

         2)  het leven met de Tora,   het ootmoedig gebed,   in vers 12-15


1) De schepping spreekt indrukwekkend van Gods heerlijkheid. God spreekt er in tot ons: hier kunnen wij Hem ontmoeten.
De Psalm spreekt van een nog verder gaande ontmoeting. Het gaat er om te laten proeven dat Gods openbaring in Zijn woord veel heerlijker is. Nog geweldiger dan hoe de schepping “spreekt” is hoe Hij zelf tot ons spreekt in zijn Tora.
Tora is meer dan “wet” - maar is wel gespitst op ons doen en laten. In het Jodendom is dat heel duidelijk: de Tora is gericht op hoe wij zullen leven. Zij is “Weisung” (Buber).
Dat de HERE met zoveel woorden “instructie” geeft, licht (vs. 9) en wijsheid (vs. 8), is al geweldig. Het gaat nog verder. De Tora laat ons niet alleen Gods wíl, maar ook Gods hart en wézen kennen. Dat maakt de Tora tot een schat: doordat je weet Wie het zegt, van waaruit en waartoe. Het wordt er in Psalm 19 ingehamerd met het telkens herhaalde “des Heren” (vs. 8-10).
Het gaat bij de geboden om: ken en erken Hem in al uw wegen.
In de praktijk van het Joodse leven wordt iets zichtbaar van de manier waarop zij Gods heiligheid, nabijheid, en de vreugde daarover beleven. In de halacha is alles tot in de puntjes geregeld. Zo ontmoet je de HERE overal.
Simchat Tora is hieruit te verklaren: het gaat om de goede geboden van De Goede.
Joden weten zich bevoorrecht met de Tora; daarmee is God aan hen en zijn zij aan Hem verbonden.


2) Na het hooggestemde loven van de Tora horen we van een ootmoedig leven met de Tora.
Mooi als je de wet zo bejubelt en met de Torarol danst. De echte vreugde ligt echter niet in het dansen met de Tora, maar in het horen van de woorden en het zoeken hoe je deze in de praktijk kunt brengen.
Al doende ervaar je: ìn het houden ervan ligt rijke beloning (vgl. Joh. 13:17, Jac. 1:25).
Al doende ontdek je tevens iets anders: “Wie kan al zijn fouten kennen?” (Ps. 19: 13). Dat is te verge­lijken met wat Paulus over de wet schrijft in Romeinen 7:7: door de wet leer ik mijn zonde kennen (vgl. H.Cat. v./a. 3: “Waaruit kent gij uw ellende? Uit de wet Gods”).
Vanuit deze gedachtegang is Gods wet vaak in een negatieve setting komen te staan. Dat is niet in de Geest van Jezus, die niet kwam om de wet te ontbinden (Matt. 5:17-19). In het NT horen we telkens van het verlangen om naar Gods geboden te leven. Psalm 19 (en 119 e.d.) zijn door Jezus gezongen - en wij mogen daar mee instemmen.
Dat kan niet zonder het gebed om vergeving, zoals dat in Psalm 19 ook klinkt. Daar mogen wij om bidden in Jezus’ naam. Hij heeft alles volbracht en nam de straf die wij verdienden op zich.
Maar: gebed om vergeving en rechtvaardiging kan niet zonder gebed om vernieuwing en heiliging.
Psalm 19 heeft door het NT een diepere zin en inhoud gekregen. Wij hebben nog steeds - eigenlijk nog dieper! - reden tot Simchat Tora.

Suggesties voor de liturgie