Israël, teken van God in de geschiedenis

‘En alzo zal geheel Israël zalig worden’ (Rom. 11:26)


De Israël-zondag (de eerste zondag in oktober) geeft de gelegenheid om ons te bezinnen op de verhouding tussen het Joodse volk en de gemeente van Christus. In Romeinen 9-11 stelt de apostel Paulus deze relatie duidelijk aan de orde. In heel deze brief maakt hij duidelijk, dat het Joodse volk niet naar de kerk - naar ons christenen - moet komen. Maar juist precies tegenovergesteld: Wij niet-joden, heidenen, mogen er ook bij horen, bij de God van Israël en bij zijn Messias. Wij mogen met Israël delen in dezelfde beloften en geboden.


Nu leefde de vraag in de gemeente van Rome, die vooral bestond uit gelovigen uit de heidenen, maar waar ook veel Joden woonden: ‘Hoe zit dit dan?’ Het merendeel van Zijn volk heeft Jezus als de Messias en als Gods Zoon afgewezen, en Zijn boodschap eveneens. Zij hebben Hem gekruisigd. Is Gods werk nu mislukt? En heeft Hij Zijn volk Zijn eerstgeboren zoon, nu voorgoed verstoten?

Vandaar dat Paulus in deze brief de plaats van het Joodse volk en van de niet-joden uitvoerig aan de orde stelt. Paulus is daar zelf heel persoonlijk bij betrokken. Hij is één van hen.


God heeft Zijn volk bijzonder bevoorrecht boven alle andere volken. Deze bevoorrechting berust op Zijn verkiezing. In Romeinen 9:4-5 noemt Paulus die voorrechten op. De belangrijkste is: ‘en uit welke Christus is, zoveel het vlees aangaat (vs 5). Deze voorrechten blijven bestaan. Zij zijn na de komst van Christus geen verleden tijd.


Wat is nu Israëls roeping? Om er te zijn voor de volken. Als Gods eerstgeboren zoon heeft het deze opdracht. Om Zijn naam te verheerlijken en om Zijn tora (geboden) voor te leven, om de volken jaloers te maken op zijn Messias en Zijn heilbrengende gerechtigheid voor allen, die in Hem geloven. In Abraham, in Israël en in zijn Messias worden alle volken van de aarde gezegend.

Maar Israël heeft deze roeping niet verstaan. Het vertrouwde meer op zichzelf en op andere goden. Het beklemtoonde meer de eigen identiteit door de besnijdenis en andere wetten (spijswetten o.a.). Daardoor bleef het op zichzelf. Het vertrouwde meer op eigen gerechtigheid dan op toegerekende gerechtigheid van de Messias, Jezus Christus. Israël had een edele olijfboom te zijn met vruchten voor zichzelf en voor de volken (Rom. 11:16-18). Maar er zijn takken afgehouwen (Rom. 11:17) Israël heeft zich verhard. God zelf heeft Zijn volk verhard (Rom. 9:18). Hij heeft ze met blindheid geslagen. Zo is Israël alle eeuwen een toonbeeld van Zijn gestrengheid, van Zijn oordeel (Rom. 11:22).


Is nu Gods heilsplan via Abraham, Israël en zijn Messias mislukt? Is Hij ontrouw geworden aan Zijn eigen beloften, aan Abraham gegeven? (Gen 12:2-3) Volstrekt niet! Ook in zijn ongeloof en verharding blijft Israël Gods heilsplan met de volken dienen. Het blijft onderwerp, het subject van Zijn zending: dat ook alle volken mogen delen in het heil van Israëls Messias. Zonder dat het zich daarvan bewust is.

Doordat Israël gevallen is en zijn Messias verworpen heeft en dat nog steeds doet (Rom. 11:15), is God naar de volken gegaan. Ook naar de Palestijnen en Arabieren. Niet-natuurlijke takken, takken van een wilde olijfboom, worden geënt in de edele, vette olijfboom Israël (Rom. 11:17). De volken mogen in de weg van bekering en geloof delen in de zegeningen van Gods verbond met Israël. Dat is geen verdienste maar ontferming, verkiezing (Rom. 11:22). God laat de volken en ons niet in de dienst van onze eigen goden, zonder Hem, zonder Christus, zonder hoop. Maar in Christus verzoent Hij de volken en ons met Zichzelf en behoudt Hij de volken en ons van de toorn. De volken en ook wij hebben te leven van de heilbrengende gerechtigheid van Christus. Hij immers heeft Gods tora (wet) volkomen gehoorzaamd. Het leven uit deze geschonken gerechtigheid houdt ook in, dat wij tegenover elkaar recht doen en ruimte geven (Rom. 3:9-26), in de weg van het gelovig vertrouwen op Hem (Rom. 9:30-33). Zo zijn de volken en wij toonbeelden van Gods ontferming (Rom.11:22).

Maar dit betekent niet dat Hij Zijn volk helemaal en voorgoed verhard en verstoten heeft (Rom. 11:1). God blijft trouw aan Zijn verbond met Zijn volk. Israël is en blijft Zijn volk. Dat Hij Zijn volk verstoten heeft, is door de christelijke kerk de eeuwen door wel gedacht en in praktijk gebracht. Deze vervangingsleer was en is nog springlevend. Met name ook bij Arabische en Palestijnse christenen. Men stelt dan: ‘Omdat het Joodse volk Gods Zoon heeft vermoord aan het kruis, daarom is de gemeente, is de kerk in de plaats van Israël gekomen. Alle heilsbeloften voor Israël gelden voor de kerk. Dat geldt ook voor de landbelofte. De kerk is nu Gods volk.’ Het Joodse volk werd en wordt als bestaande, levende werkelijkheid afgeschreven. Het heeft onmenselijk zwaar onder dit alles geleden, en nog.


Paulus zegt in Romeinen 9-11 juist het tegenovergestelde. God is met Zijn volk doorgegaan en Hij doet dat nog. Paulus zelf is daar een levend bewijs van (Rom. 11:1-6). Ook hij heeft zijn Messias, Jezus Christus, mogen omhelzen - en hij is niet de enige. De eeuwen door zijn er, die Jezus van Nazareth erkennen als hun Messias en verlosser: de Messias-belijdende Joden. Zij in het bijzonder vervullen nu Israëls blijvende roeping om van God en Messias te getuigen en Zijn dienst voor te leven. Paulus noemt ze een rest, een overblijfsel, en ook eerstelingen (Rom. 11:15,16). Juist deze woorden onderstrepen: het gaat om meer, om het geheel, om de volle oogst. Er komt een einde aan de verharding en verwerping van de Messias.

Paulus spreekt hier van een musterion, een geheimenis, verborgenheid (Rom. 11:25,26). Hij wil niet dat deze verborgenheid ons, gelovigen uit de volken, onbekend is: nl. ‘dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. En alzo zal geheel Israël zalig worden.’ Deze verharding is voor Paulus een blijvend verdriet (Rom. 9:2). Maar de verharding is niet totaal en ook niet blijvend: ‘Totdat de volheid der heidenen zal zijn ingegaan’, d.w.z. Wanneer de volken zijn toegebracht tot Israëls God en Zijn Messias. Wanneer aan de eeuwenlange pelgrimage van de volken naar Jeruzalem een einde gekomen is. Wanneer de gelovigen uit de volken zijn toegebracht en de volle oogst is binnengehaald. En alzo zal geheel Israël zalig worden. De Heere handelt wonderlijk. De achterstand wordt ingehaald. Er vindt een ‘inhaalslag’ plaats. God begon met Abraham, Israël en zijn nakomelingen en Christus. Via de omweg van de volken keert Hij terug tot Israël (Rom. 11:22-25). Israël is een volk met toekomst!

De gang van het evangelie, de geschiedenis van Gods zending onder de volken, het vergaderen van Christus gemeente is onlosmakelijk verbonden met Gods weg met Israël. Met het geheim: ‘en alzo zal geheel Israël zalig worden.’ Worden dan alle Joden hoofd voor hoofd zalig, behouden in de Messias? Geheel Israël, dat is Israël, niet langer meer verhard. De volle oogst in vergelijking met de eerstelingen. De volheid vergeleken met de vermindering, de rest en het overblijfsel (Rom. 11:12).

God zal zich over Zijn verbondsvolk ontfermen. De verharding en verblinding neemt Hij weg. Zoals Hij dat nu al eeuwen doet bij ‘de eerstelingen’ en ‘de rest’. In de weg van het geloof, zoals ook voor de volken, zullen zij Jezus aannemen als Messias en Verlosser van goddeloosheid en zonden. Door Zijn Geest neemt God het ongeloof weg. Zij worden in hun eigen olijfboom geënt (Rom. 11:24).


Wat is van deze toekomst nog te zien? Beslissend zijn Gods trouw en ontferming. Voor Hem is niets te wonderlijk. Trekt Hij de volken en ons uit onze wilde olijfboom en ent hij hen en ons in de edele olijfboom? Dan ent Hij de afgebroken, natuurlijke takken, zeker opnieuw in de eigen, edele olijfboom (Rom. 11:23,24). De eeuwen door en in de toekomst. Want Israël blijft Gods eerstgeboren zoon. De dag komt dat Israël weer voluit komt tot zijn bestemming:het loven van God in de Messias. Samen met de gelovigen uit de volken.

Dat zal niet onopgemerkt blijven. Israël zal weer voluit subject zijn van Gods zending. Het zal tot zegen zijn van de gemeente en de volken. Het maakt hen nog jaloers op de Messias en Zijn werk. Ook de schepping zal daarin delen. De aarde zal bijzonder vruchtbaar zijn, ook het beloofde land. En vol verlangen wordt uitgezien nar die toekomst, dat zonde, ziekten, lijden en dood niet meer zullen zijn. De toekomst van de nieuwe aarde en de nieuwe hemel.

En wij? Gelovigen uit de volken? Is het niet onze roeping anderen jaloers te maken op de God van Israël en op Zijn Messias en Zijn thora? Dat geldt ook tegenover Israël. Paulus, de apostel der heidenen, zette zich volledig in enigen van zijn volk te behouden (Rom. 11:14). In zijn dienst was en bleef het: eerst de Jood en ook de Griek (= niet-Jood) (Rom. 1:16).


Helaas heeft de kerk de eeuwen door Israël niet tot jaloersheid verwekt. Meestal het tegenovergestelde. Een blijvende schuld. Gelukkig zijn er ook uit uitzonderingen, zeker in de Nadere Reformatie in ons land.

Israël, het Joodse volk, is al eeuwen een levende werkelijkheid. Ook nu. In de ontmoeting met het levende Jodendom vandaag hebben wij te luisteren. Veel kunnen wij van hen leren als het gaat om het verstaan van de Schriften van het Oude Testament (Tenach) en het Nieuwe Testament. Het herinnert ons er aan, dat Gods heil ook concreet en aardsgericht is. Dat het Hem gaat om het doen van Zijn geboden.

In de ontmoeting gaat het ook om dienen. Het bieden van concrete hulp (2 Kor. 8 en 9). Wij weten ons onverbrekelijk verbonden met de staat Israël, als Joodse staat, in het door God gegeven land.


Wij bidden voor de vrede van Jeruzalem. De oplossing van het Israëlisch-Palestijns conflict laten wij aan hen over. Gelet op het verleden past ons grote bescheidenheid. Maar wie het Joodse volk het recht betwist van veiligheid en ruimte in een land, waar ze al vele eeuwen hebben gewoond (Jeruzalem is veel ouder dan Londen), valt terug in de vervangingsleer. Het is een nieuwe vorm van jodenhaat. Alle oude en nieuwe vormen van jodenhaat moeten wij ontmaskeren en bestrijden, ook die in eigen hart. Jodenhaat is diep geworteld ook in de arabisch-islamitische wereld in het Midden-Oosten. Discriminatie van Joden en christenen is alle eeuwen door gebruikelijk geweest en nog in de wereld van de Islam. Zij hadden de zogenaamde dhimmi-status. Ook zijn zij tweederangs burgers.


In de ontmoeting met het levende jodendom hebben wij ook te getuigen van die ene Naam, Jezus Christus. Doen wij dat niet, dan zijn we geen gemeente van Christus. Wij maken ons dan los van de wortel, die ons draagt. Het is en blijft waar: En ik zal zegenen, die u (Abraham en zijn nakomelingen, Israël), zegenen (Gen 12:3).

Wij hebben Israël te blijven zien als wat het is. Wij hebben land, volk en staat te zegenen als onze eerstgeboren broeder. Wij hebben alles te doen, wat tot heil van dit volk is. Dan zal het weer gaan nadenken over zijn roeping. Het de gemeente en de volken tot zegen zijn. Wie daarentegen Israël vervloekt, zal ook zelf vervloekt zijn (Gen 12:3).


We letten op de tekenen der tijden. Het heil van Israëls Messias is bezig om alle volken te bereiken. Zijn gemeente uit alle volken, uit Joden, Arabieren en Palestijnen wordt vergaderd. De vrede in Hem doorbreekt vijandschap en afstand tussen Joden en Palestijnen. Dat geeft hoopvoor de vastgelopen verhoudingen in het Midden-Oosten.

Eenmaal is Israëls God klaar met Zijn volk en de volken en Zijn gemeente. Dan komt de Messias terug. Hij zal alles recht zetten. Alles en allen zullen vol zijn van de kennis de Heeren. Israël en de volken vieren eeuwig Loofhuttenfeest op de vernieuwde aarde en het nieuwe Jeruzalem. De eeuwige lof in Hem, wiens naam is Immanuël.

Enige literatuur

ds. J.A. van der Velden