Preek voor de Israëlzondag

Mattheüs 1:3 en 5b


Juda verwekte Peres en Zerach bij Tamar, Peres verwekte Chesron, Chesron verwekte Aram, ...
Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz verwekte Obed bij Ruth, Obed verwekte Isaï, ...


Gemeente van Jezus Christus,


Op deze zondag denken wij speciaal na over onze relatie als kerk met het volk van Israël. En als vanzelf komt dan de vraag naar ons toe of wij wel eens werkelijk hebben stilgestaan bij dat onbegrijpelijke wonder dat wij - niet-Israël - mogen komen tot Jezus, tot redding van zonden. Ja, een wonder! Want hoé komen wij aan dat recht, tot Jezus te mogen gaan?

Juist op een zondag als deze wordt het met des te meer klem aan ons hart gelegd hoe groot Gods genade in Jezus Christus is, dat ook wij mogen komen tot Hem – wij, uit de volken, die van huis uit buiten Gods heil staan, zonder enig recht.

En als je dan door de heilige Geest iets van die wondere genade van God in Jezus Christus mag gaan zien, dan kan het niet anders, dan wordt het in je hart geboren : Heer, dat ook ik mag komen... waaraan heb ik dit te danken, dat ook voor mij de weg naar uw hart is geopend?


Misschien hebt u zich zojuist bij de lezing van het evangelie afgevraagd wat nu toch wel zin is van het lezen van al die namen van voorouders van Jezus. Het zou boeiend zijn te weten te komen in hoeveel gezinnen bij de dagelijkse Bijbellezing dit gedeelte wordt overgeslagen. Blijkbaar, omdat we er niets mee kunnen.

Hoogstens interessant voor mensen, die zich bezig houden met het samenstellen van de stamboom van hun geslacht en je dan vol enthousiasme komen vertellen dat ze aanwijzingen over hun geslacht hebben gevonden al van voor 1675.

Maar als blijde boodschap van God, voor een mens in verdriet, in angst voor de dood, in schuld tegenover de Here...?? Neen, dan lijkt dit van geen enkele betekenis.


Alleen is dan de vraag: zou dat de reden zijn van Mattheüs de stamboom van Jezus in zijn evangelie op te nemen, ons te vertellen hoe het zat met zijn voorouders, Abraham en David en ...

Zou het dat zijn? Maar als dat de bedoeling van de evangelist zou zijn geweest, dan had hij wel wat nauwkeuriger mogen doen.

De onjuistheden in deze stamboom zijn zonder moeite aan te wijzen. Mattheüs laat bv. Boaz, de man van Ruth, geboren worden uit Rachab, de vrouw van het roden koord op de muur van Jericho, historisch gezien onmogelijk! En verder laat de evangelist - om tot het getal veertien te komen – blijkbaar zonder moeite een aantal namen van voorouders van Jezus, koningen van Juda, vallen... Neen, als het zou moeten gaan om een correcte stamboom van Jezus, dit kan er zeker niet mee door.

Maar nogmaals - zou dát de reden van Mattheüs zijn, ons nauwkeurig inzicht te geven in het voorgeslacht van Jezus? Wat is dat voor blijde boodschap van heil voor een troostzoekend mens?


Alleen, wanneer wij bedenken dat dit evangelie in de eerste plaats is geschreven voor lezers van Joodse afkomst, volksgenoten van Mattheüs, en wellicht speciaal met het oog op hen, die Jezus, de Gekruisigde als Messias verwerpen... dan wordt het anders.

Vergeet je deze achtergrond, dan moet het wel grandioos fout gaan met het verstaan van wat Mattheüs bedoelt te zeggen. Houdt dit dus steeds voor ogen: dit is allereerst een boodschap gericht op Israël!


En de Joodse lezers die het eerste hoofdstuk van dit evangelie begonnen te lezen, moeten het onmiddellijk hebben gezien: dit is geen geslachtsregister!

Onze vertaling is zo misleidend met: ‘geslachtsregister van Jezus’. De oorspronkelijke Griekse tekst van het eerste vers van het evangelie zegt iets geheel anders: ‘boek van de genesis van Jezus’.

Duidelijk, daarbij neemt Mattheüs zijn van afkomst Joodse lezers en ons mee naar het begin van de Schrift. Hij brengt ze onder ogen, het eerste Bijbelboek, boek van de wording van alle dingen door God.

En dat bedoelt de evangelist, als het gaat om de herkomst van Jezus. Zeker, allemaal namen van mensen: Abraham, Jacob, David. enz. Maar ten diepste bedoelt de evangelist te zeggen: het is met Jezus als bij de wording van alle dingen. Hier is sprake van een ingrijpen van God. Er vindt een gebeuren plaats vanuit de hemel.

En daarmee opent Mattheüs voor zijn joodse lezers de blijde boodschap over Jezus, met de beschrijving van het ingrijpen van God in de geschiedenis van deze wereld. God is in de komst van Jezus bezig met de uitwerking van zijn plan met zijn volk Israël.

Dit dus als eerste bij dit Schriftgedeelte: de komst van Jezus spreekt van Gods ingrijpen.


En, vertelt Mattheüs, dit ingrijpen van God in de geschiedenis ging op de volgende manier - en dan volgen al de namen: Abraham, Isaäk, Jakob, Boaz, David en Salomo, Hizkia en Manasse en tenslotte Jozef, de man van Maria waaruit Jezus is geboren. Allemaal namen van mensen, maar op een speciale manier gerangschikt.

Heel de geschiedenis van Israël tot op Jezus wordt door de evangelist bewust nauwkeurig geknipt in drie keer veertien geslachten. Dat betekent, zo bedoelt Mattheüs, dat nu de volheid wordt bereikt. De maat van God wordt in de komst van Jezus tot aan de rand gevuld.

Alles wat er is geweest is van God in de geschiedenis van Israël, Abraham, Isaäk, Jacob en David en ... - dat alles van God wordt nu met Jezus vol. Het komt nu tot z’n eigenlijke bedoeling, tot Gods diepste bedoeling met zijn volk Israël.


Zo wordt ons hierin ten diepste gepredikt: God zelf is in de komst van Jezus bezig zijn zaak met Israël te voltooien, tot z’n bestemming te brengen. En daarbij wordt in Jezus van Godswege alles met Israël op z’n definitieve plaats gezet.

Mattheüs wil ons zeggen: in die hele rij namen van voorouders van Jezus, met Jezus als laatste, brengt God bezig de geschiedenis van Israël tot haar hoogtepunt. Hij vervult daarin zijn beloften van oude tijden af; Hij blijft zijn volk trouw. (Ps.98)


En vergis je niet, Israël, zegt Mattheüs met nadruk: Deze Jezus is de Christus, d.i. de Messias, de door Israël vurig Verwachte.

Zo zet Mattheüs Hem in alle scherpte voor zijn Joodse lezers neer: Jezus, de Messias, die God aan zijn volk geeft.

En zo hoor je de evangelist bij de inzet van zijn boodschap getuigen: ‘Israël, volk van Gods eerste liefde, zie Hem, Jezus. God zelf brengt in Hem de Beloofde tot je’. ‘En, Israël - bedoelt Mattheüs - zie je ’t wat de HERE daarmee op het oog heeft, met deze Jezus, de Messias?’

Neen, het kan je bij het lezen van de inzet van het Mattheüs-evangelie niet ontgaan, waarin uiteindelijk de kern van de boodschap ligt. Het is de naam die over de Verwachte zal worden uitgeroepen: Jezus, want Hij zal zijn volk redden van hun zonden (1,21).

Kijk, dan zijn we bij wat God ten diepste bedoelt, als Hij van de hemel ingrijpt in de geschiedenis van zijn volk Israël en daarin van deze wereld, als eens in het begin, bij de schepping van de wereld: het gaat de HERE in de komst van Jezus om de redding van zijn volk van de zonden. En dat staat tot op de dag van vandaag!


Neen, dit is niet het geslachtsregister van Jezus. Dit is voluit blijde boodschap van Gods plan tot heil, om zijn volk te brengen verlossing uit de machten van zonde en schuld.

Het is alsof je de evangelist hoort vragen :’Hoor je dat, Israël, volk van God? Dringt het werkelijk tot je door: in deze Jezus van Gods kant, redding van zonden? In Hem werkt de HERE op z’n diepst uit wat jullie zo vaak in de synagoge lezen en zingen in de 130ste Psalm: Hijzelf zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden.’ Die oude woorden van de Psalm worden helemaal waar als de HERE in deze Jezus, de Verwachte, bezig gaat zijn volk te verlossen van al zijn ongerechtigheden.

En je hoort het Mattheüs in deze boodschap zijn volksgenoten met alle klem op het hart binden op Hem te zien, die zij verwerpen als de Messias: ‘Israël, kom toch tot Hem; want in Hem is er van Gods kant veel verlossing!’


Zeker, het is voorwaarde de blijde boodschap van Gods heil in Jezus Christus, zoals Mattheüs die geeft, te lezen met het oog op Israël en dan wellicht met name op het Israël dat Jezus als de Beloofde verwerpt.

Laat je deze regel niet gelden, dan ontdek je nooit het onbegrijpelijke wonder van Gods genade, dat wij, niet-Israël, van huis uit buiten-staanders bij God, dat ook wij mogen delen in Gods redding van zonden van zijn volk. Want wij ... met welk recht? Recht?


Je bent er bij het lezen van die rij namen van voorouders van Jezus geneigd argeloos aan voorbij te lezen, aan de namen van die vier: Tamar, Rachab, Ruth en Bathseba.

De eerste, Tamar, is de schoondochter van Juda; de tweede, Rachab, is de vrouw van het rode koord aan de muur van Jericho; de derde, Ruth, zij werd door boer Boaz getrouwd en de vierde is Bathseba...

Alleen, kenmerkend Mattheüs vermeldt de naam van Bathseba niet. Zij wordt vol betekenis aangeduid met: zij van Uria. En dat zegt alles. Immers, Uria, de man van Bathseba was niet uit Israël en daardoor wordt zij gestempeld.

En datzelfde geldt voor de andere drie vrouwen in de lijst - Tamar, Rachab en Ruth - stuk voor stuk heidense vrouwen en daarmee buiten het heil van God voor zijn volk Israël.


En zo wordt in deze - naar het lijkt - weinig zinvolle weergave van een rij namen Gods genade op een bijzondere, rijke wijze gepredikt. Als God uit de hemel in Jezus, Messias, definitief bezig gaat aan zijn volk redding te schenken, vergeving van zonden, dan is dat voor de verloren schapen van Israël. Maar tegelijk, zo predikt het evangelie, heeft de HERE bij die uitwerking van zijn heil aan zijn volk ons, uit de volkeren op het oog.

Zeker, let op die opmerkelijke namen van Tamar en Rachab en Ruth en Bathseba in de lijst van namen van voorouders van Jezus. Het is een wonder!

Natuurlijk is het een wonder, bedoelt Matteus. Want dit is onmogelijk, heidense vrouwen in de geslachtslijn van Jezus!

Vrouwen telden sowieso in het joodse erfrecht niet.

Als er dan al vrouwen in de geslachtslijst van Jezus hadden moeten staan, dan had Mattheüs wel een paar betere namen voorhanden dan deze van heidense vrouwen. Waarom niet een Sara en een Rebekka en een Rachel en Lea vermeld, stammoeders van Israël?

Maar neen, deze vrouwen zijn het, buiten het verbond van God met zijn volk Israël. En dat betekent, dat als God uit de hemel in deze Jezus beslissend zijn heil gaat uitwerken aan zijn volk Israël, redding van zonden dan ontvangen deze vrouwen daarin een plaats. Zij zijn daarin levende prediking dat God vanaf het begin de volken, ons niet uit Israël, op het oog had. Jezus, de Messias van Israël, Hij is de Heiland voor de wereld, voor u en voor mij.


En Mattheüs laat dat ook duidelijk in zijn evangelie zien, als hij het alles van Jezus zoveel jaren later opschrijft. Hij heeft ze zien komen uit de volken tot de Messias van Israël om mét Israël te delen in de redding van zonden.

Mattheüs alleen vertelt van de heidense soldatenhoofdman die in geloof tot Jezus komt en hem smeekt om redding voor zichzelf en zijn knecht. En deze heiden weet dat God zich in zijn heil richt op zijn volk Israël. Daarom belijdt hij dat hij het niet waard is dat Jezus, als Jood onder zijn dak komt. Maar het leeft in hem, de verwachting, dat hij van Jezus maar één woord nodig heeft tot heil en genezing. En deze buitenstaander bij God mag in geloof huisgenoot worden bij Gods kinderen en delen in Gods heil voor zijn volk Israël.

En Mattheüs vertelt ook van die Kanaänietische, heidense vrouw die tot Jezus komt, omdat zij gelooft dat er alleen nog verwachting tot redding van haar zieke kind is bij Hem. Ook zij weet van de voorrang van Israël bij het uitdelen van Gods heil. Tegelijk grijpt zij Jezus aan op de kruimels van heil van God die vallen van de tafel voor de kinderen van Israël. En zo is er in geloof bij Jezus ook redding voor haar, uit de volken en voor haar kind.


Inderdaad, Mattheüs lezen is zo verrassend; een boodschap geheel anders dan van de andere evangelisten.

Het is alles vol prediking van Gods onbegrijpelijke genade, juist voor ons uit de volken. Dat ook wij worden getrokken binnen de kring waaraan God in Jezus Christus zijn heil uitdeelt, hoe bestaat het! In Christus mogen ook voor ons de woorden van Petrus in zijn brief gelden: ‘eens niet zijn volk, nu echter Gods volk; eens zonder ont-ferming, nu in zijn ontferming aangenomen’. (2.10)

En als een mens door de heilige Geest iets mag gaan verstaan van dat diepe wonder van Gods genade, wat het is dat ook wij uit de volken die oude woorden van Psalm 130 op de lippen mogen nemen en op onszelf mogen toepassen, dan wordt je stil van verwondering. Hoe is het mogelijk? ‘Hijzelf zal Israël verlossen van al zijn ongerech-tigheden’. Dat dat nu ook van mij mag gelden! O diepte van rijkdom! Er komt bij de uitwerking van Gods heilsplan in Jezus Messias zoveel rijkdom aan genade aan het licht...! En dat wij, niet uit Israël, daarin mogen delen...!


Het mag voluit gelden voor ieder die gelooft in Jezus Christus, Jood en heiden: ‘hen tellen als in Israël ingelijfd en doen de nam van Sions kinderen dragen.’

Rechten? Wie durft er bij zoveel wondere genade van God voor van huis uit buitenstaanders van rechten spreken?

Er geldt aan onze kant slechts dat ene:’Heer, ik ben het niet waard, dat U bij mij binnenkomt. Maar één woord van u is genoeg en ik zal gered zijn voor leven en sterven. Heer, doe het! Spreek uw woord van redding in mijn leven!’


Zo legt die op het eerste gezicht misschien zinloze weergave van de geslachtslijn van Jezus door Mattheüs, ons met grote klem aan het hart hoe groot Gods genade is, onverdiend. Het predikt ons dat er bij de Here goeder­tieren­heid is en veel verlossing.


Alleen, blijft de vraag over, als nu de Here die wonderlijke weg van zijn heil en zijn verlossing is gegaan via Israël en de grote Zoon uit Israël, Jezus, om via die weg ons zijn heil aan te bieden, redding van zonden... In alle ernst, wie van ons zou die wondere zaligheid dan aan zich voorbij laten gaan? Redding van zonden door Hem! Dat bestaat toch niet, bij zoveel verlossing voor nu en voor straks?

ds R. van de Kamp
Hoogeveen