Impressie van mini-symposium
gehouden op 24 sept. 2007 op de CHE ter gelegenheid van de presentatie van het boek Hoop voor Israël

foto MC Mulder Opening

De directeur van het CIS, drs. M.C. Mulder, heet een ieder welkom en geeft een kort overzicht van het programma.

Hij leest Handelingen 26:4-8a, waar Paulus tegenover koning Agrippa betuigt, dat hij door de Joden wordt aan­geklaagd vanwege zijn hoop op de belofte van God voor Israël. Met nadruk zegt Paulus dat de hoop van Israël hem verbindt met zijn volk. Er is een continue lijn tussen de hoop van Paulus als Farizeeër en de hoop waarmee hij nu leeft. Tegelijk brengt juist dat wat hem met Israël verbindt, scheiding tussen Paulus en zijn volk.

Drs. Mulder brengt dit gedeelte in verband met het gepresenteerde boek: Hoop voor Israël. Als de kerk vandaag mag delen in de hoop van Israël, heeft de hoop voor Israël niet afgedaan. Integendeel. Als Jezus Christus als de Opgestane het licht verkondigt, blijft dat voor het volk Israël in de eerste plaats gelden (Hand. 26:23).

Het is de overtuiging van de auteurs van de studies in ‘Hoop voor Israël’ dat het voor de kerk vandaag van het grootste belang is om de verbondenheid met Israël vast te houden, en de waarde ervan te zien: als hoop van Israël waarin wij mogen delen, en als concrete hoop voor Israël, op grond van Gods belofte. ‘Wij worden door de hope Israëls aan Israël verbonden.’

Dit inleidende gedeelte wordt afgerond met een gebed, waarin onder meer de hoop op God is beleden met woorden uit het Sjemone Esre.


Drie sprekers buiten de kring van het Centrum voor Israëlstudies is gevraagd om op het boek te reageren. Dit geeft een grote diversiteit aan visies, die deze middag tot een boeiende ontmoeting maken.

Drs. Marieke den Hartog

Drs. Marieke den Hartog, beleidsmedewerker Kerk en Israël van de PKN, waardeert het positief, dat het boek niet uitsluitend wetenschappelijk wil zijn, maar bedoeld is als hulp bij preekvoorbereiding en kringwerk. De gespreksvragen op de website geven daarvoor een handreiking.

Ook de uitgesproken blijvende verbondenheid van de kerk met Israël doet haar deugd. In dit boek wordt gestalte gegeven aan de opdracht van de kerk, zoals deze in de kerkorde van de Protestantse Kerk verwoord is. Het CIS pakt hier een taak op, die de PKN helaas te veel laat liggen.

De beschrijvingen over Stefanus en Cornelius, in de hoofdstukken 5 en 6, brachten haar tot een hernieuwde doordenking van deze geschiedenissen. Zij waardeert het zeer dat de schrijvers verschillende malen verwijzen naar rabbijnse bronnen. Het werk van Le Cornu en Shulam, A commentary on the Jewish roots of Acts, heeft daarbij enige aandacht gekregen. Er zouden ook andere commentaren te noemen zijn.


Ze formuleert een vraag over de hoop van en voor Israël. Heidenen mogen delen in de hoop van Israël. De kerk vervangt Israël niet, maar participeert in diens hoop. Vinden de schrijvers het noodzakelijk dat er ook een omgekeerde participatie komt, en wat houdt dat precies in? Betekent dat de verwachting dat Israël zal delen in het dienen van ‘onze Messias’? Dat durft zij niet zo stellig uit te spreken.

Prof. dr. P.H.R. van Houwelingen

Prof. dr. P.H.R. van Houwelingen, hoogleraar NT aan de Universiteit van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) te Kampen, geeft als tweede spreker zijn reactie op het boek.

In de eerste plaats stelt hij dat men in de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) weinig betrokken is geweest op de relatie kerk en Israël. Hij is blij met de exegetische opzet van het boek, die een positieve aanzet kan leveren voor een nadere doordenking van die relatie.

Richtinggevend is hierin voor hem de uitspraak van Jezus in Johannes 10:16, dat Hij, naast de schapen van het huis Israëls, ook schapen heeft van een andere stal, die Hij op dezelfde wijze moet leiden. Hij schetst een dwarsdoorsnee door het gehele boek aan de hand van het thema Israël en de volken. Hij constateert dat Jeruzalem daarin vaak het centrale punt is. Zijns inziens zou de persoon van Jezus hierbij veel meer centraal moeten staan.

Denkend vanuit de verbondsgedachte heeft hij met speciale aandacht hoofdstuk 3 gelezen, dat handelt over de belofte, die Petrus toezegt ‘aan allen die daar verre zijn’ (Hand 2:39). Met de uitleg over wie hier bedoeld worden, kan hij grotendeels instemmen met de schrijver. Hoofdstuk 6 maakt duidelijk dat Petrus hier aan de diaspora gedacht heeft en niet aan de volken, toen hij sprak over ‘hen die verre zijn’. Voordat hij naar Cornelius wilde, moest hij op dit punt eerst zelf nog ‘bekeerd’ worden.


Van Houwelingen plaatste nog enkele kanttekeningen:

Ds. C.J. Meeuse

Derde spreker is ds C.J. Meeuse, voorzitter van het deputaatschap voor Israël van de Gereformeerde Gemeenten. Hij stelt dat in zijn kerkgenootschap de betrokkenheid op Israël voortkomt uit de liefde van God voor ‘de beminden om der vaderen wil’ (Rom. 11:28). Ook hij waardeert de aanpak van het boek Handelingen in ‘Hoop voor Israël’, maar vraagt zich af of de hierin beschreven band met Israël vooronderstelling is, of resultaat van de exegese. Bij alle auteurs constateert hij een toespitsing op de inzameling van de verstrooiden uit Israël en het toebrengen van de heidenen. Na enkele opmerkingen over de vervangingsleer, die hij niet onderschrijft, verwoordt hij zijn verdere reactie op het boek in vier vragen.

foto Forum

v.l.n.r.: ds. Meeuwse, prof. Van Houwelingen, drs. Den Hartog

Forum

Na de pauze leidt drs. Mulder een discussie tussen het forum van de sprekers en de aanwezige auteurs en belangstellenden. Met name drie onderwerpen worden aan de orde gesteld.

Ds. C. Blenk

Ter afsluiting evalueert ds C. Blenk de bijdrage van het boek en noemt hij enkele desiderata.

Hij geeft een beknopt overzicht over de klassieke exegese van Handelingen. Hij stelt hierbij dat dit altijd is opgevat als een missionair boek, waarbij vaak de termen centrifugaal en centripetaal worden gebruikt. Hiermee wordt bedoeld dat het evangelie van Jezus Chris­tus onder de volken wordt verspreidt van Jeruzalem naar Rome (centrifugaal), terwijl onder­tussen de verbondenheid met Jeruzalem blijft bestaan (centripetaal).

In deze beweging nemen de Joden in het boek Handelingen steeds een belangrijke plaats in, en worden zij telkens weer met het evangelie bereikt. In veel jonge gemeenten leidt geloof in het evangelie tot tweedracht tussen gelovigen uit de heidenen en bekeerde Joden. Een breuk met Israël mag echter niet optreden. Daarom begeeft Paulus zich in iedere gemeente eerst naar de synagoge met het evangelie en daarna naar de heidenen. Hoe het toch tot de definitieve breuk tussen de synagoge en de jonge kerk (het zgn. oer-schisma) gekomen is, blijft een moeilijke vraag. Deze vraag zou aandacht gekregen kunnen hebben in een boek over de verbondenheid van de kerk met Israël in het boek Handelingen. Het is één van de onderwerpen waar nadere studie aan gewijd kan worden.


De bijeenkomst wordt met gebed besloten door dr. A. Noordegraaf.

P. den Breejen