Onderstaand artikel is met toestemming overgenomen uit
Informatieboekje 2012 voor de Nederlands Gereformeerde Kerken
Buijten & Schipperheijn, Amsterdam 2012, blz. 155-184
[ U kunt een PDF-bestand met dit artikel downloaden ]


ds. Jan Mudde

ds. Jan Mudde

1. ISRAËL

Arabische lente

Het meest in het oog lopende wereldnieuws van het jaar 2011 was ongetwijfeld wat wel ‘de Arabische lente’ wordt genoemd. De bevolking die de corruptie van de dictatoriale regimes, de werkeloosheid, de sociaal bedroevende omstandigheden beu was kwam in verzet tegen de zittende macht. De opstanden begonnen in Tunesië en sloegen over naar andere Arabisch sprekende, islamitische landen: Egypte, Jemen, Libië, Bahrein, Syrië... Enkele reeds lang aan de macht zijnde dictators kwamen – soms na zwaar oorlogsgeweld – ten val, in andere landen hadden de protesten gevolgen voor de samenstelling van de regering of het door de overheden gevoerde beleid.

Een westerling kan er op zich gelukkig mee zijn dat dictatoriale regimes plaats maken voor democratisch gekozen regeringen. Mogelijk zelfs dat een christen geneigd is ‘de Arabische lente’ geestelijk te duiden.1 Tegelijk is ‘de Arabische lente’ met allerlei vraagtekens omgeven.

Vraagtekens

Om te beginnen is nog verre van duidelijk of er werkelijk sprake zal zijn van een open democratie in de genoemde landen. Helaas geldt van nogal wat zichzelf als democratisch beschouwende landen dat over het democratisch gehalte daarvan niet al te hoog opgegeven kan worden. Daarbij komt, dat een democratische staatsvorm niet vanzelfsprekend inhoudt dat ook de mensenrechten gerespecteerd worden.


Een andere, deels hiermee samenhangende vraag is hoe de omwenteling in de Arabische landen zal uitpakken voor religieuze minderheidsgroepen van zowel islamitische als niet-islamitische huize. Christenen in het Midden-Oosten bevinden zich al in een moeilijke, welhaast onmogelijke positie. Het percentage in het Midden-Oosten woonachtige christenen is de afgelopen decennia gestaag naar beneden gegaan. Eildert Mulder (Trouw 16/10/2011) schreef hierover:

“Twee processen bevorderen de teloorgang van het christendom in het Midden-Oosten. Het ene werkt langzaam, het is een soort ontmoedigingsbeleid dat vastligt in de sharia, in de vorm van allerlei discriminerende maatregelen. Christenvervolging kun je dat niet noemen, wel een soort chronische pesterij, die het aanlokkelijk maakt over te stappen op de islam of om te emigreren. Dat gestage proces van langzame afbraak wordt soms afgewisseld met een enorme schok, die het proces versnelt. Een bar voorbeeld was de Armeense genocide van 1915, waarin de Turken miljoen Armeniërs vermoordden. Recenter is de uittocht van Iraakse christenen. Sinds de val van Saddam Hoessein in 2003 zijn er talloze zeer bloedige aanslagen gepleegd op kerken. Het is niet altijd duidelijk wie die pleegt, Al-Kaida-achtige groepen of sjiitische fanaten. Van beide hebben christenen weinig goeds te verwachten, en evenmin van de zwakke staat. Statistieken over Midden-Oosterse christenen blinken niet uit door betrouwbaarheid, maar in 2003 moeten er nog een miljoen christenen in Irak hebben gewoond. Volgens lage schattingen zijn er nog nu nog tweehonderdduizend over, volgens andere zeshonderdduizend.”

Welke gevolgen ‘de Arabische lente’ voor christenen in het Midden-Oosten heeft, zal de toekomst moeten leren. De eerste signalen zijn vooralsnog echter niet geruststellend. Op de website van de stichting Open Doors valt te lezen dat zowel Egypte als Tunesië gestegen zijn op de ranglijst van christenvervolging: Egypte van de 19e naar de 15e plaats, Tunesië van de 37ste naar de 35ste plaats.2 De Kopten in Egypte, waarvan velen toch al een gemarginaliseerd bestaan leiden, hebben in het jaar 2011 met meerdere ernstige aanslagen te maken gehad. Het ernstigste incident was de aanval van het leger op een groep demonstrerende koptische christenen waarbij 26 mensen omkwamen. Sinds het begin van de revolutie verlieten zo’n 100.000 christenen Egypte vanwege intimidatie en aanvallen door moslimfundamentalisten. En wat betreft Tunesië: “Onder christenen is er angst over de toekomst. In oktober 2011 kwam de islamitische partij Ennahda als grootste uit de bus. De kerk vreest dat deze partij, die banden heeft met de Moslimbroederschap, de islam meer wil integreren in de samenleving.”

Hoe moeilijk de positie van christenen in islamitische landen kan zijn vertelt Theo in Opbouw (55/12). Hij heeft tijdens een reis in Pakistan contact gehad met geheime gelovigen, ex-moslims die christen zijn geworden. Juist deze groep christenen wordt zwaar vervolgd. Ze behoren over het algemeen tot de armste laag van de bevolking. Mishandeling, uitsluiting en zelfs moord komt regelmatig voor. En de wet op de godsdienstlastering hangt als het zwaard van Damocles voortdurend boven hun hoofd. Iedereen die beschuldigd wordt van het beledigen van de profeet Mohammed of de islam kan worden opgesloten of zelfs ter dood worden gebracht. Theo benadrukt in dit verband dat deze christenen maar om één ding vragen: gebed. “Als ik één ding heb geleerd van deze reis is het dat bidden voor de Vervolgde Kerk geen hobby maar een opdracht is.”


Vragen vallen er ten slotte te stellen bij de consequenties die de omwenteling in sommige Arabische landen voor de positie van Israël in het Midden-Oosten zal hebben. De zittende of verdreven regimes hielden – mede onder invloed van de Verenigde Staten – veelal enige afstand tot het conflict tussen Israël en de Palestijnen. Of de nieuwe machthebbers dat ook zullen doen is maar zeer de vraag. Met name is onduidelijk welke keuzes Egypte – een van de belangrijkste spelers in het Midden-Oosten – in de toekomst zal maken. Vorig jaar, hetzelfde jaar dat er in Egypte vrije verkiezingen werden gehouden, werd de Israëlische ambassade door betogers bestormd en geplunderd, zonder dat er door de politie werd ingegrepen. De Israëlische ambassadeur moest vluchten. Of dit een voorbode is van een meer anti-Israëlische positiebepaling van Egypte zal de toekomst leren. Hoe dan ook blijft de positie van het Joodse volk te midden van de Arabische wereld een heel kwetsbare.

Israël

Democratie, positie christenen, positie Israël … onder christenen is Israël verreweg het meest beladen en controversiële thema. Over allerlei punten lopen de meningen uiteen, sterker, niet zelden staan ze haaks op elkaar. Sommige punten zijn van theologische aard: is het huidige Joodse volk nog steeds als Gods uitverkoren volk te beschouwen? Neemt het nog steeds een bijzondere positie in binnen Gods plannen met deze wereld? Is de terugkeer van het Joodse volk naar het land der vaderen een vervulling van Gods beloften aan Israël? En wijzen de Bijbelse gegevens er op dat het Joodse volk zich in de toekomst als geheel tot Jezus Christus zal bekeren?

De wijze waarop vragen als deze beantwoord worden, hebben niet zelden politieke implicaties. Hoe sta je tegenover de vestiging van een Palestijnse staat in het land Israël? Is zo’n tweestaten-oplossing verenigbaar met Gods beloften aan het Joodse volk of niet? Hoe positioneer je je binnen het conflict tussen Israël en de Palestijnen: dient onze loyaliteit principieel bij het Joodse volk te liggen of dienen we ons daarin neutraal op te stellen? Hoe kijk je aan tegen het nederzettingenbeleid dat de Israëlische regering in de bezette gebieden voert?

Het is juist vanwege deze nauwe verwevenheid van bijbels-theologische vragen met de actuele politieke werkelijkheid dat ‘Israël’ zoveel meer dan een thema is: het gaat om mensen in hun bedreigde bestaan, of die nu van Palestijnse of Joodse afkomst zijn.

Opvallend gauw krijgt het debat ook een buitengewoon scherpe toon. Kwalificaties als ‘apartheidstheologie’ of anders ‘vervangingstheologie’ liggen voor in de mond. Achter kritiek op de staat Israël wordt al gauw een gebrek aan loyaliteit jegens het Joodse volk vermoedt, of erger nog antizionisme of zelfs antisemitisme. En wie opkomt voor het bestaansrecht van de staat Israël kan worden verweten dat het ontstaan van de staat Israël de laatste oprisping van het westerse kolonialisme is geweest.

Thema jaaroverzicht 2011

In het jaaroverzicht wil ik deze keer bijzondere aandacht besteden aan het thema ‘Israël’ en met name aan hoe dat leeft onder de dienstdoende Nederlands gereformeerde gemeentepredikanten. Hen heb ik een enquête gestuurd aan de hand waarvan ik heb geprobeerd in kaart te brengen hoe zij in grote lijnen over Israël denken.


Voor deze themakeuze heb ik meerdere redenen. De eerste is dat het thema ‘Israël’ logisch volgt op de eerdere thema’s die ik in het jaaroverzicht besprak. In 2010 stond de verhouding tussen de kerken onderling centraal en in 2011 de verhouding tussen kerk en samenleving. Het thema ‘Israël’, ‘Israël en de kerken’ sluit hier goed bij aan.


Daar komt bij dat het thema ‘Israël’ ook via de personen van enkele gewaardeerde oudere collega’s in het blikveld kwam. Het afgelopen jaar overleed ds. L.W.G. Blokhuis (elders in dit Informatieboekje is een terugblik op zijn leven te vinden). Hij stond binnen en buiten onze kring onder andere bekend vanwege zijn overtuiging dat het volk en het land Israël nog steeds een bijzondere plaats hebben in Gods plan. Ook was hij actief in Christenen voor Israël. Het afgelopen jaar kwam ook een boek van drs. H. de Jong uit over ‘de landbelofte’3. Een vergelijking van de standpunten van wijlen ds. Blokhuis en ds. De Jong wijst uit, dat zij heel verschillend over ‘Israël’ dachten.


Ten slotte is het thema ‘Israël’ een naar mijn mening belangrijk thema. Belangrijk genoeg om binnen onze kerken goede aandacht aan te geven. Door in het Informatieboekje aandacht aan Israël te geven hoop ik eraan bij te dragen dat het niet alleen aan de oudere predikanten te danken is dat het thema binnen onze kerken in het blikveld blijft.


Voordat ik in ga op de opvattingen over het Joodse volk die onder de dienstdoende Nederlands gereformeerde gemeentepredikanten leven, wil ik eerst het veld verkennen waarin wij ons als Nederlands Gereformeerde Kerken (NGK) bewegen, door te inventariseren hoe het thema leeft en speelt in enkele andere Nederlandse kerkgenootschappen, te weten de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) en de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) (GKv).

‘ISRAËL’ IN DE PKN, DE CGK EN DE GKv

De PKN

Hoe gevoelig het thema ‘Israël’ ligt mag blijken uit het debat dat de afgelopen jaren – ook in 2011 nog – in de PKN gewoed heeft. Voor de goede orde: meteen al in artikel 1 van de kerkorde van de PKN wordt de nauwe verbondenheid met Israël herhaaldelijk en in meervoudige zin benadrukt. Het allereerste artikel van de kerkorde luidt: “De Protestantse Kerk in Nederland is overeenkomstig haar belijden gestalte van de ene heilige apostolische en katholieke of algemene christelijke Kerk die zich, delend in de aan Israël geschonken verwachting, uitstrekt naar de komst van het Koninkrijk van God.” En artikel 1.7. luidt aldus: “De kerk is geroepen gestalte te geven aan haar onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël. Als Christus-belijdende geloofsgemeenschap zoekt zij het gesprek met Israël inzake het verstaan van de Heilige Schrift, in het bijzonder betreffende de komst van het Koninkrijk van God.” Deze zinnen, op deze vooraanstaande plaats in de kerkorde hebben een lange en bewogen voorgeschiedenis.4

Tegelijk weet de PKN zich niet minder verbonden met de kerken en christenen in het Midden-Oosten, ook de Palestijnse.5 Hoe ingewikkeld en welhaast onmogelijk het is om als kerkgenootschap gemeenschappelijk vorm te geven aan zowel de onopgeefbare verbondenheid met Israël als de verbondenheid in Christus met Palestijnse kerken en medechristenen, blijkt uit de gang van zaken in de PKN rond het manifest Uur van de waarheid, ook wel het Kairos-document genoemd.6

Kairos-document

Het Kairos-document is een noodkreet die eind 2009 door leidinggevende Palestijnse christenen wereldkundig werd gemaakt. Het kent een paar elementen: een beschrijving en analyse van de schrijnende situatie waarin de Palestijnen, Palestijnse christenen incluis, zich bevinden; een theologische visie op onder andere het land; een schets van de Bijbelse, op verzoening en vrede gerichte uitgangspunten op basis waarvan de ondertekenaars hopen de huidige situatie een wending ten goede te geven en een oproep aan medechristenen om zich actief in te zetten voor gerechtigheid voor het Palestijnse volk. Onder andere wordt gedacht aan de boycot van producten uit Israël.

Tegen de inhoud van het manifest maakten velen binnen en buiten de PKN meteen al bezwaar. De situatieschets en de analyse zouden heel eenzijdig en anti-Israëlisch zijn, de theologie zou een ‘vervangingstheologie’ zijn en het voorgestelde beleid zou de ondergang van de staat Israël beogen. Alleen al het feit dat het moderamen het document in ontvangst nam stuitte bij velen op bezwaren, daar dat strijdig met de onopgeefbare verbondenheid met Israël werd gevonden.

Reactie moderamen

Tijdens het in ontvangst nemen van het document verklaarde dr. Arjan Plaisier (moderamenlid en scriba van de PKN)7: “Liefde zoekt wegen die mensen bij elkaar brengt. Liefde zoekt wegen om twee volkeren naast en met elkaar te laten wonen in vrede. Zoals de zaken nu staan, menen we dat de door velen bepleite oplossing van twee staten de voorkeur verdient. Twee levensvatbare staten, beide democratische rechtstaten, die elkaar voluit aanvaarden en elk spoor elkaar te willen uitwissen of onderdrukken uitbannen.” Ook zei hij: “Wij zullen niet de weg van oproep tot boycot kiezen. Wel zal ik de suggestie doen om in het kader van het Platform Verantwoord Ondernemen kritische vragen te stellen bij de vestiging of investeringen van bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezette gebieden.”


Toen het moderamen n.a.v. het document in maart 2010 een brief schreef naar de regering van de staat Israël8 waarin naast de blijvende en hartelijke verbondenheid ook enkele concrete punten werden genoemd die door het moderamen als onrecht en in strijd met het internationale recht werden beschouwd9, nam de kritiek alleen maar toe, zowel vanuit Joodse groeperingen als de eigen kerkelijke achterban.10 Het moderamen vervolgens gaf te kennen noch de situatieschets, noch de analyse, noch de theologie van het Kairos-document over te nemen en evenmin de onopgeefbare verbondenheid met Israël prijs te geven, maar desondanks van mening te zijn als een vriend Israël te mogen aanspreken op zijn verantwoordelijkheid om in woord en daad vrede en gerechtigheid na te streven.11

Onopgeefbaar verbonden

Ook in het jaar 2011 ging de polemiek door. Op de Vrije Universiteit werd een conferentie over het Kairos-document Uur van de waarheid gehouden.


Vrijwel gelijktijdig verscheen het document Onopgeefbaar verbonden, dat mede ondertekend is door de besturen van de Gereformeerde Bond, het Confessioneel Gereformeerd Beraad en het Evangelisch Werkverband. Het lijkt een directe reactie op het Kairos-document te zijn.12

Uitgangspunt is Gods eeuwige verkiezing van en liefde voor Israël. Met kracht keert het manifest zich tegen elke vorm van kerkelijke hoogmoed ten opzichte van Israël en de vervangingstheologie die daarvan een representant is. Het manifest beschouwt de terugkeer van het Joodse volk naar het land Israël en de oprichting van de staat Israël in 1948 als een bewijs dat de Eeuwige zich in genade tot zijn volk wil wenden. We zijn ervan overtuigd “dat de Eeuwige klaarblijkelijk in onze dagen Joden uit heel de wereld wil laten terugkeren naar het land als voorbereiding op de grote toekomst waarvan de profeten hebben gesproken.” Wijzend op Ezechiël 37 (in mijn eigen woorden: eerst is er sprake van een nationaal herstel, vervolgens van een Geestelijk herstel van Israël) en Jeremia 16:14v13, betuigt het manifest: “Wij geloven dat de Eeuwige in onze dagen dergelijke profetieën in vervulling laat gaan.” (p. 14) “Onmogelijk kunnen we daarom de profetische beloften spiritualiseren door ze toe te passen op de individuele gelovige of de gemeente. Ook verwerpen we de gangbare methode van het universaliseren van het profetische visioen waarbij theologen de beloften voor de hele wereld van gelding verklaren en daarbij voorbijgaan aan de unieke positie die Israël inneemt in het plan van God.” (p. 21)

Een grote nadruk legt het manifest op de betekenis van het land:

“Zonder het land kan Israël niet beantwoorden aan de door God gegeven bestemming. Het heil der wereld hangt daar nauw mee samen. Het uiteindelijke doel van God is niet hemelse gelukzaligheid, maar de oprichting van het toekomstige rijk van vrede en gerechtigheid.” (p. 12-13) De kerk moet beklemtonen dat “de landbelofte geldt voor het hele gebied dat de Eeuwige ooit aan Abraham heeft toegewezen.” (p. 20)

Het document benoemt ook de politieke implicaties hiervan:

“De kerk mag zich niet laten leiden door slogans uit het politieke debat of uitspraken van de Verenigde Naties, maar dient haar richtsnoer te zoeken in het Woord van God. De roeping van de kerk is allereerst de beloften van God te proclameren. Het is van belang dat iedereen weet dat God Israël eens en voorgoed als zijn volk heeft uitverkoren. De belofte aangaande het land geldt nog altijd onverkort. Vervolgens heeft de kerk de taak allen die de volkeren regeren op te roepen zich aan de bedoelingen van de HERE te onderwerpen.” (p. 15) Ook stelt het document: “Onder ons zijn er die het zich niet kunnen indenken dat met de aanvaarding van de tweestatenoplossing Bijbels gezien belangrijke plaatsen als Bethlehem, Hebron en Sichem geen deel zouden uitmaken van de staat Israël en dat in die steden zelfs geen Joden zouden mogen wonen.” (p. 16)

Het manifest pleit ervoor dat de kerk in de ontmoeting met het volk Israël een bescheiden houding aanneemt: “Door allereerst de beloften na te spreken zal de kerk de voornaamste opdracht vervullen omdat zij hiermee Israël troost.” (p. 16)

Het document staat geen kritiekloze houding ten opzichte van de staat Israël noch een harteloze houding ten opzichte van de Palestijnen voor:

“Ook al kunnen we bedenkingen hebben bij onderdelen van het beleid van de Israëlische regering, toch voelen we ons gedrongen steun te geven aan dit volk dat leeft met hevige spanningen. Tegelijk zijn we betrokken bij de Palestijnen, die veel moeten lijden ten gevolge van het beleid van hun eigen leiders.” (p. 16)

Ook heeft het document een heldere visie op de eindtijd:

“Binnen het geheel van het plan van God met de wereld neemt de stad Sion een centrale plaats in (Ps. 2). De grote tegenstander van God weet dit. Vandaar dat zijn strategie daarop gericht is. Als grote ideoloog inspireert hij mensen tot obstructie tegen het voornemen van God. (…) Uiteindelijk zullen de volken en masse met vijandige bedoelingen optrekken naar de stad van de grote Koning. De machthebbers der wereld accepteren niet dat Jeruzalem – naar het oogmerk van de Eeuwige – de ongedeelde hoofdstad van Israël is. (…) Op het beslissende moment zal de Messias komen en zal het gaan zoals Zacharia 14:3v het beschrijft: “Daarna zal de HEER uittrekken en de strijd tegen die volken aanbinden, net als weleer. Die dag zal hij zijn voeten op de Olijfberg planten, ten oosten van Jeruzalem. De Olijfberg zal in tweeën splijten …” (vert. NBV)”
Reactie dr. Plaisier

Op de studiedag die ter gelegenheid van het manifest Onopgeefbaar verbonden gehouden werd (19 september 2011), werd ook dr. Arjan Plaisier in de gelegenheid gesteld op het manifest te reageren.14 Hij sloot nauw aan bij het uitgangspunt daarvan: “Israël heeft niet afgedaan, de trouw van God aan Israël en de beloften zijn ‘onberouwelijk’”, maar leverde tegelijk pittige kritiek op het document. Om enkele van zijn aandachtspunten te noemen:

“In de brochure wordt een zwaar accent gelegd op een bepaald soort heilshistorie. Een historie die op grond van Ezechiël 37 twee fasen kent. (…) Met stelligheid wordt beweerd dat die eerste fase is aangebroken. God werkt nu onder ons. Daar is ook een handelingsperspectief aan gebonden. (…) Zo kun je misschien bepaalde teksten uit het Oude Testament lezen, maar nu wordt dit wel gepresenteerd als dé lezing van de profeten. Hebben we in de loop van de geschiedenis van de Schriftuitleg niet vaker zulke stellige lezingen gezien? En hebben we daar vaak ook niet op moeten terugkomen?”

Ook waarschuwt Plaisier tegen de druk die door deze interpretatie op de gewetens komt te liggen:

“God wil het. Immers, nu móeten we de staatsvorming van Israël als Gods werk zien. Dan kunnen we ook niet anders dan daar helemaal achter te gaan staan. Dan zijn verwijzingen naar het internationale recht maar doekjes voor het bloeden. Hier is God. En: zo wil God het. Wat kan ik anders doen dat dit ook te willen? Maar weten we niet tot welke ongelukken dit heeft geleid? Kunnen we hier verder komen dan voorstellen, dan hints en aanwijzingen, die in ieder geval speelruimte overhoudt voor de vrijheid van kerk en christen? Ik vind dit hiermee een gevaarlijke move wordt gedaan en dat de christelijke vrijheid in gevaar wordt gebracht.”

Overigens formuleert Plaisier analoge vragen bij het Kairos-document.

Het grootste bezwaar van Plaisier tegen Onopgeefbaar verbonden is echter dat de christologie tekort komt.

“Het heil is in Jezus Christus, dat is de doorslaande verkondiging van het Nieuwe Testament. In Hem heeft God beslissend gehandeld. (…) De incarnatie is het scharnier waar alles om draait. (…) Déze Jezus, die gestorven is en opgestaan, verwachten we, naar de volle ontplooiing van dit heil zien we uit. (…) Dit krijgt in de brochure geen aandacht. (…) Ik kan niet anders lezen dan dat Jezus toch niet veel meer is dan een variant op de verwachting van het koningschap van Israël, het in bezit nemen van het land en het leven onder de nazaat van koning David. Vervolgens zullen de volkeren daar dan in delen. De variant die Jezus heeft aangedragen is dat het eerst door kruis en opstanding heen moet. Dat komt mij over als: er moest eerst nog een offer van verzoening worden gebracht (kruis) en de aanvaarding van dat offer (opstanding), maar verder kunnen alle lijnen van een vooral aardse vervulling van de beloften van het Oude Testament doorgetrokken worden. De radicaliteit van de vervulling wordt zo zeer sterk afgezwakt. Een rede als die van Stefanus in Handelingen 6 verdwijnt in feite volkomen naar de achtergrond.”

Nog één citaat uit de rede van Plaisier:

“Betekent dit nu de vlucht in een veilige spirituele hemel? Nee. God verlost de wereld. Wij geloven in de opstanding van de doden. Wij geloven in een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. (…) Hoe en of hier een landbelofte voor Israël in past, en op welke wijze God het heil zal realiseren, kunnen we beter open laten. Dat ligt niet in onze hand. Gods trouw aan Israël wordt niet opgeheven, dat staat, dat is genoeg. En wat wij te verwachten hebben? In ieder geval een ontvouwing zijn van de vervulling van Gods beloften in Jezus Christus. In hem zijn alle dingen nieuw gemaakt en dát zal volledig worden geopenbaard en volledig zijn beslag krijgen. Daar past mijns inziens een wel zeer stellig patroon van heilsgeschiedenis dat zich niet streng uit de incarnatie, het kruis en de opstanding ontvouwt niet bij.”
Zijlijn

Nogal uitvoerig – en toch nog verre van volledig – heb ik hierboven een indruk gegeven van de betrokkenheid van de PKN bij Israël en de Palestijnse christenen en de pittige discussie die dat losmaakt. De reden hiervoor is dat het om een debat gaat, waar wij als NGK in meerdere opzichten onze winst mee kunnen doen.

In debatten als deze staan we als NGK aan de zijlijn. Enerzijds ben ik daar – en ik vermoed velen binnen onze kerken met mij – niet rouwig om. Met name denk ik dan aan de speelruimte die het moderamen van de PKN klaarblijkelijk heeft om een brief te schrijven naar de regering van de staat Israël waarin een drietal concrete punten van onrecht benoemd worden. Ik ben er erg gelukkig mee dat ons moderamen niet alleen niet in de positie is om dergelijke grensoverschrijdende brieven te schrijven, maar ook niet op de gedachte zal komen om zoiets te doen. Ook het initiatief van het moderamen om dan wel niet tot een boycot op te roepen, maar wel in het kader van het Platform Verantwoord Ondernemen kritische vragen te stellen bij de vestiging of investeringen van bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezette gebieden, staat ver bij de wijze waarop wij kerkverband zijn vandaan. Een dergelijke inmenging in politieke aangelegenheden – van welke aard die ook zijn – laten we aan leden van onze kerken over en nemen we als kerkverband niet zelf op ons. En zo dient dat te blijven.

Anderzijds ben ik ervan onder de indruk dat debatten als deze gevoerd worden. Inhoudelijk kunnen we er onze winst mee doen. Ook al is de sfeer rond ‘Israël’ zwaar gepolariseerd en het niveau van het debat soms bedroevend – zoals gezegd, voordat je het weet ben je vervangings- of apartheidstheoloog en word je beticht van antizionisme (=antisemitisme) of kolonialisme – het gaat wel ergens over. Het gaat over het lezen van de Bijbel, visie op de eindtijd, de beoefening van gerechtigheid in deze wereld en uiteindelijk over de wijze waarop Gods trouw en genade gestalte krijgen in onze werkelijkheid. Allemaal zaken die uiterst relevant zijn voor iedere christen. Iets meer van die bezinning en dat debat, liefst niet gepolariseerd maar wel op het scherpst van de snede, zouden de NGK geen kwaad doen.

De CGK

De CGK staan – anders dan de GKv en de NGK – in een lange traditie van betrokkenheid op het Joodse volk.15 Die betrokkenheid is verre van modieus, de oorsprong daarvan ligt in de 19e eeuw en heeft ook een kerkelijke verworteling gekregen. Zo hebben de CGK een speciaal deputaatschap voor ‘Kerk en Israël’16 en een blad dat tweemaandelijks verschijnt, Vrede over Israël. Eerst bestond de betrokkenheid op het Joodse volk uit ‘Jodenzending’, zoals dat heette, na de Tweede Wereldoorlog kreeg die steeds meer het karakter van ontmoeting en presentie. De deputaten ‘Kerk en Israël’ verwoordden in 2003 hun theologische positie aldus:

“We zoeken als deputaten een weg tussen het door ons afgewezen vervangingsmodel, waarbij voor het concrete volk Israël geen plaats meer is, en anderzijds de twee-wegenleer: het model dat voor kerk en synagoge ieder een eigen weg tot Gods heil biedt. Ook zijn we terughoudend t.o.v. sommige eschatologische verwachtingspatronen die de positie van Israël in de eindtijd precies menen te kunnen aanwijzen. Tegelijk willen we luisteren naar stemmen uit de Reformatie, de Nadere Reformatie en uit het Réveil. We beseffen echter bij dit alles dat God Zijn eigen wegen met de kerk en met Israël gaat, die hoger zijn dan de onze en dat we in wezen te maken hebben met de ondoorzoekelijke oordelen en onnaspeurlijke wegen van God; een diepte van rijkdom van wijsheid en kennis Gods, die we met Paulus alleen maar kunnen aanbidden. We blijven ook in de lijn van Romeinen 9-11 wanneer we met de apostel bidden om de bekering van Israël en we als Kerk, in concreto de CGK, in de ontmoeting van Kerk en Israël een bescheiden bijdrage mogen leveren. En dat in samenwerking met andere kerken en Israël-organisaties.”17

Het Centrum voor Israël Studies (CIS)

Sinds 2003 participeren de CGK (samen met de Gereformeerde Zendingsbond en het Instituut voor Gemeenteopbouw en Theologie van de Chr. Hogeschool Ede) in het CIS, het Centrum voor Israël Studies18, waarvan de in 2011 gepromoveerde dr. Michael Mulder19 de directeur is. Dit centrum wil de Joods-christelijke ontmoeting, zowel in Nederland als in Israël, bevorderen. Een ontmoeting die wordt gekenmerkt door drie kernwoorden: luisteren, dienen, getuigen. Luisteren vanwege de overtuiging dat er in deze ontmoeting heeft te zijn van wederkerigheid. Dienen vanwege het besef dat er een diep-tragische geschiedenis van vervreemding tussen kerk en Israël achter ons ligt. Getuigen vanwege de intentie om de ontmoeting niet alleen op een bescheiden, maar ook op authentieke wijze aan te gaan, zonder de christelijke identiteit te verloochenen. Een niet onbelangrijke rol is dit program speelt de door het CIS aangestelde en Israël woonachtige Israël-consulent. Momenteel is dat ds. Aart Brons.


Hoewel het CIS veel meer is dan een studieclub, is het woord ‘Studies’ in de naam wel kenmerkend voor het CIS. De reizen die het CIS naar Israël organiseert (onder andere voor studenten en docenten van de Theologische Universiteit te Apeldoorn en de CHE) zijn studiereizen waarin ook ontmoetingen en gezamenlijke studie met Joden op het programma staan. Ook heeft het CIS inmiddels meerdere, naar mijn mening buitengewoon lezenswaardige boeken over allerlei relevante thema’s laten uitgeven, onder andere een boek waarin Joden en christenen over de exegese en toepassing van Leviticus 19 schrijven.


Een heel wezenlijk element in de visie van het CIS is Gods blijvende trouw aan het Joodse volk. “God is trouw aan zijn volk en houdt haar vast in tijden van geloof en ongeloof en door hoogten en diepten heen. Aan Israëls geschiedenis mogen we de zekerheid ontlenen dat God de wereld vasthoudt. Daarom is het bestaan van Israël een teken en mogen we ons verheugen over de mogelijkheid die God zijn volk geeft om een nieuw bestaan op te bouwen en Hem in vrijheid te dienen.” schrijft de voormalige Israël-consulent Kees Jan Rodenburg. Voor het CIS is dit een uiterst relevant punt, ook voor de kerk. Gods trouw aan Israël verzekert Christus’ gemeente ervan dat God ook trouw blijft aan haar, ondanks haar ontrouw.

Het CIS, Uur van de waarheid en Onopgeefbaar verbonden

Het is boeiend om te zien hoe het CIS te midden van manifesten als het Uur van de waarheid en Onopgeefbaar verbonden een eigen weg zoekt, een eigen positie kiest. Kees Jan Rodenburg schreef over het Kairos-document:

“In enkele woorden samengevat komt de noodkreet neer op het volgende: erken het lijden dat veroorzaakt wordt door de Israëlische bezetting, oefen druk uit op de staat Israël om deze op te geven en herzie elke vorm van theologische rechtvaardiging ervan. (…) Deze kreet wordt omgeven door politieke en theologische opvattingen. Stuk voor stuk zijn die voor discussie vatbaar. Ik denk aan de uitspraak dat het land van God is en Hij er twee volken op heeft geplaatst om er gerechtigheid en vrede na te streven. Hoezeer ik hier ook mee instem, problematisch is dat dit voor Palestijnse christenen betekent dat het Joodse volk op geen enkele wijze een eigen, aparte plaats lijkt te hebben in Gods handelen met de wereld.”

Oog voor de aparte plaats van het Joodse volk, leidt bij Rodenburg echter niet tot blinde liefde:

“Sprekend met broeders en zusters die solidair zijn met Israël ben ik geneigd te benadrukken hoe groot het onrecht is dat Palestijnen moeten verdragen. Ik herinner me de ruzie met een oudere dame, nota bene tijdens een pastoraal bezoek! Bij een Israëlische vergeldingsactie in Gaza waren tientallen burgerslachtoffers gevallen. Het liet haar onberoerd; Palestijnen zijn uit op de vernietiging van Israël en als ik dat niet zie, dan komt dat doordat ik net precies contact heb met de paar Palestijnen die anders denken. Samen bidden konden we niet, aangezien ik dan ook de nood in Gaza zou willen noemen.”

Evenmin is er blinde liefde voor het Palestijnse volk:

“Ik herinner me een discussie over Israëls machtsmisbruik. Alle Israëli’s zouden medeplichtig zijn aan een systeem dat erop gericht is Palestijnen het land uit te krijgen. Op mijn tegenwerping dat veel Israëli’s het land willen delen en bepaald niet haatdragend zijn werd ik wazig aangekeken. Over bidden hebben we het niet gehad.”

Uit zijn reactie op het Kairos-document spreekt ten slotte waardering en begrip:

“dat neemt niet weg dat het document geen verbittering uitdraagt en dat met geloof, hoop en liefde wordt gesproken. (…) Bij alles wat er te zeggen valt over het document is dit voor mij de kern: onvrede over de huidige situatie en actief verlangen naar Gods Koninkrijk op aarde.”


Op het punt van de onopgeefbare verbondenheid met Israël staat het CIS, zo mag duidelijk zijn, heel dicht bij het manifest Onopgeefbaar verbonden. In het wonen van Israël in het land, in een eigen staat, ziet het CIS een specifieke bemoeienis van God met zijn volk. Met de wijze waarop het manifest Onopgeefbaar verbonden omgaat met de profetieën van het Oude Testament kan het CIS echter niet uit de voeten. Michael Mulder:

“Israël is niet toevallig ontstaan, we zien hierin Gods hand in de geschiedenis, de trouw van God aan zijn specifieke werk aan Israël wordt zichtbaar. Daarin stemt het CIS overeen met Onopgeefbaar verbonden. Maar er ontstaat een verschil, als de profetieën één op één verbonden worden met gebeurtenissen in het land Israël vanaf het jaar 1948. Dat verschil wordt het scherpst, als men op grond van deze visie politieke standpunten rechtvaardigt, die implicaties hebben voor fundamentele rechten van andere mensen. De profeten spreken immers niet alleen over Gods beloften voor Israël, maar ook over de verantwoordelijkheid van Israël om op een rechtvaardige manier gestalte te geven aan het samenleven in het land. De staat zal in zijn bestaan niet beoordeeld moeten worden op grond van een uitleg van de profetieën, maar op basis van internationaal recht.”


Kenmerkend voor de eigen positie van het CIS is ook de nadruk die op verzoening gelegd wordt. In de reisprogramma’s zijn allerlei contactmomenten opgenomen, niet alleen met (orthodoxe) Joden, maar ook met Messiasbelijdende Joden en Palestijnse christenen. In een interview met Handschrift (partijblad van de ChristenUnie) deed Michael Mulder de partij de volgende suggestie:

“Het lijkt me een waardevolle aanvulling op het programma van de ChristenUnie, als hierin kan worden opgenomen, dat een versteviging van die elementen in de Palestijnse gemeenschap, die uit zijn op verzoening en die het op dit moment zwaar te verduren hebben, extra steun verdienen. Daarbij kan expliciet de christelijke gemeenschap, zowel in de gebieden onder de Palestijnse Autoriteit als in Israël, genoemd worden.”20

De GKv

De afgelopen jaren is er binnen de GKv sprake van een herleving van de bezinning op en betrokkenheid bij Israël. Van bijzonder belang is de oprichting van de stichting Yachad in 2009 waarin enkele kleine, reeds bestaande stichtingen samengevoegd zijn. Van twee dingen wil deze organisatie bewust maken: Dat het Joodse volk voor God belangrijk is – en dus ook voor de kerk. Dat God de redding van de Joden op het oog heeft. Daarvoor wil hij ons als gelovigen gebruiken.21

Yachad onderzoekt of participatie in het CIS mogelijk i.c. wenselijk is.


Uit het bovenstaande blijkt dat met name de PKN en de CGK de verbondenheid met en de roeping ten opzichte van Israël al geruime tijd werkelijk op hun netvlies hebben staan. Zij hebben instanties in het leven geroepen die binnen het kerkverband de bezinning op en betrokkenheid bij het Joodse volk levend houden. De GKv is sinds kort bezig het been enigszins bij te trekken.

ISRAËL EN DE NGK

Overzien we hetgeen er binnen de NGK over het thema Israël geschreven is, dan valt op dat sinds het – door ons ongewilde – ontstaan van onze kerken weinig predikanten een publieke bijdrage aan de bezinning op dit thema hebben gegeven. Mij is van slechts van de twee reeds genoemde twee predikanten (Blokhuis en De Jong) bekend dat zij zich met enige regelmaat schriftelijk en publiek over het thema hebben uitgelaten. De aandacht die zij aan dit thema gewijd hebben was ten dienste van de kerken, maar uiteindelijk op persoonlijke titel. Hoewel er bij mijn weten geen sprake was van enige vorm van polarisatie tussen de genoemden, waren zij verre van eensgezind over Israël. Daarover straks meer, nu eerst een debat – voor zover je het zo kunt noemen – dat in 1971 plaatsvond in Opbouw. Twee redacteuren van Opbouw – de predikanten Amelink en De Jong – stonden met hun standpunten lijnrecht tegenover elkaar. De door hen verdedigde stellingen verschenen met toelichting ook in Opbouw (15/20-23).

Amelink

Amelink beschouwde het Joodse volk zondermeer als Gods volk en de terugkeer tot het beloofde land als vervulling van Gods beloften aan Israël. “Het beloofde land is ‘de navel der aarde’. … Omdat land en volk in de belofte Gods onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn, daarom behoort het volk te wonen in het land. Israël in ballingschap is een abnormale situatie.”

Ook was hij van mening dat de verharding die er over Israël ligt van tijdelijke aard is. Hij beriep zich daarvoor op – hoe kan het anders – Romeinen 11:25-26: “Want, broeders, opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn, wil ik u niet onkundig laten van dit geheimenis: een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat, en aldus zal gans Israël behouden worden (…)”. Amelink: “Als de volheid der heidenen is binnengegaan, dan keert God weer tot Israël. Dan zal gans Israël behouden worden. Het ‘totdat’ is kennelijk ontleend aan de ‘totdat’s’ van de Heiland. ‘Want Ik zeg u, gij zult Mij van nu aan niet meer zien, totdat gij zegt: Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren!’”

Nog twee veelzeggende stellingen uit de bijdrage van ds. Amelink:

De Jong

De Jong nam een heel andere positie in. Meteen al uit zijn eerste stelling blijkt dat hij het huidige Joodse volk niet zondermeer als Gods uitverkoren volk beschouwt, maar als ‘de geliefden om der vaderen wil.’ Enkele andere stellingen luidden:

Na deze, bij mijn weten eerste, bijdrage van De Jong aan de bezinning op ‘Israël’ heeft hij nog talloze malen over het thema geschreven. Al die publicaties vertonen een grote mate van inhoudelijke continuïteit. In zijn in 2011 verschenen publicatie over de landbelofte schrijft hij niet anders over Israël dan veertig jaar eerder, zij het dat de hoeveelheid verwerkt tekstmateriaal beduidend omvangrijker is.

De landbelofte

In de loop van de tijd heeft het woord ‘vergeestelijking’ een steeds prominenter plek bij De Jong gekregen. In De landbelofte schrijft hij daarover:

“We zullen (…) moeten verstaan dat geestelijk in de bijbel niet betekent onstoffelijk. Aan vervluchtiging of verdamping van de dingen die vergeestelijkt worden moeten we dus niet denken. Geestelijk betekent in de bijbel ook niet helemaal hetzelfde als figuurlijk, in de zin dat de vergeestelijking de dingen die vergeestelijkt worden als beeld gebruikt. Dat is te statisch gedacht, het gaat om een proces. Vergeestelijking is een historisch proces, waarin de Geest van God stap voor stap met een bepaald gegeven uit de bijbel aan de slag gaat en tot zijn doel komt, met achterlating van vroegere vormfases die dan later wel als beeldmateriaal gebruikt kunnen worden.”22

Dit proces van vergeestelijking is volgens De Jong op allerlei manieren in heel de Bijbel aanwijsbaar. Toegepast op het land en de landbelofte signaleert hij twee ontwikkelingen:

“Enerzijds heeft het land der belofte zich (zoals we al zagen) ontwikkeld tot aarde of wereld. (…) Maar anderzijds ging met die beweging naar buiten een andere, binnenwaartse beweging gepaard, die van land naar stad (Jeruzalem of Sion).” (p. 30)

Het beloofde land in het Oude Testament wordt gaandeweg zo ruim als heel de aarde. Illustratief hiervoor is bijvoorbeeld de wijze waarop in Efeziërs 6:3 de belofte uit het vijfde gebod wordt aangehaald. Paulus herhaalt die niet letterlijk (‘opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de HERE, uw God, u geven zal’, maar schrijft ‘Eer uw vader en uw moeder – dit is immers het eerste gebod, met een belofte – opdat het u welga en gij lang leeft op aarde.’

En wat betreft de beweging naar binnen toe: steeds meer verschuift de aandacht van de Bijbel zich van het land naar de plaats, Jeruzalem, Sion, het geestelijke centrum van Israël van waaruit de zegen zich verspreidt. Uiteindelijk wordt Jeruzalem als geestelijk centrum van de wereld vervangen door Jezus Christus die met zijn betalend offer op Golgota de genadekracht van God in overvloedige mate heeft losgemaakt zodat die de aarde tot in haar verste uithoeken kon gaan beschijnen. Hij, Jezus Christus, nam de plaats in van ‘urbi’ om van daaruit ‘orbi’ tot zegen te zijn.(p. 33)

Politieke implicaties

Over de politieke implicaties van zijn opvattingen schrijft De Jong:

“Politiek betekent dit dat we de staat Israël van vandaag niet anders dan als volk onder de volken kunnen behandelen, loyaal, met dezelfde rechten (het met de Palestijnen gedeelde recht op een woonplaats in de landstrook tussen de Middellandse Zee en Jordanië, volgens de beslissing van de VN in november 1947, die trouwens gebaseerd was op de geschiedenis van beide volken) en met dezelfde plichten. En dat met bewondering voor wat de Joden de afgelopen zestig jaar voor hun eigen staat gepresteerd hebben en in het terechte besef dat wij christenen, gelet op het harde lot dat de Joden in vele tijden en op vele plaatsen getroffen heeft, op z’n minst door nalatigheid bij het oude volk in de schuld staan. Zij moeten op onze sympathie kunnen rekenen, al sluit dat een kritisch volgen niet uit.” (p. 13)

Over Jeruzalem:

“Jeruzalem is nu, in onze dagen, inderdaad een stad die aan de mensen overgelaten is en waar de Here God geen speciale bemoeienis meer mee heeft. Ook nu de stad in onze dagen weer in Joodse handen is moeten we zeggen dat dit het resultaat is van een uitsluitend menselijk handelen (…) Niet dat het daarom waardeloos zou zijn. We kunnen van harte instemmen met de beslissing van de Verenigde naties in 1947 om Israël dat zozeer onder de holocaust geleden had een eigen land te gunnen waarin het tot rust kon komen, met een deel van Jeruzalem als hoofdstad. Maar voor ons die het op Christus houden heeft dit geen enkele geestelijke betekenis meer.”

Joden en Palestijnen

“kunnen een historisch recht op de stad (=Jeruzalem) laten gelden. We zullen ons als christelijk Europa voor het overleg tussen beide partijen biddend moeten inspannen en daaraan naar vermogen en in uiterste bescheidenheid werken, maar op grond van de landbelofte voor één van de twee, te weten de Joden, kiezen is voor ons geen optie. De scheiding tussen ‘staat’ en ‘kerk’ maakt het ons mogelijk hierin de goede onderscheiding te maken en de juiste beslissing te nemen en zowel ja als nee tegen Jeruzalem te zeggen. Ja, in zoverre het de hoofdstad is van een, eigenlijk twee, bevriende mogendheden, nee, in zoverre er een religieuze meerwaarde aan gegeven wordt.” (p. 34-35)
Blokhuis

Ook al kan er geen isgelijkteken gezet worden tussen de stellingen van ds. Amelink en de opvattingen van ds. Blokhuis, een grote mate van overeenkomst is er wel. In verschillende publicaties heeft Blokhuis zijn opvattingen uiteengezet.23 Daaruit blijkt dat het volk Israël in het centrum van de belangstelling van ds. Blokhuis stond:

“Echte vernieuwing van de gemeente bestaat niet primair in liturgische veranderingen, maar in een biddend leven bij de gehele Heilige Schrift, ook het Oude Testament, met name de profeten. Verder in verootmoediging over het schandelijk antisemitisme, dat zoveel christelijk en kerkelijk leven heeft besmet. En tenslotte, niet in het minst, in een letten op de tekenen der tijden. Ook op dat markante, vlammende teken: ISRAËL.” (Vraag en teken, 43)

Blokhuis’ hermeneutische uitgangspunt was dat profetieën in de Bijbel in de eerste plaats een letterlijke vervulling hebben. (p. 37) Wie de profetie geestelijk uitlegt in plaats van letterlijk laat grote delen van de Heilige Schrift duistere mysterieuze bladzijden blijven voor gelovige Bijbellezers. (p. 31) Blokhuis betreurt het dan ook dat Augustinus alle beloften voor Israël is gaan toepassen op de Kerk en dat hij van de duizend jaren in Openbaring 20 de kerkgeschiedenis gemaakt heeft. (p. 32)

Op grond van de profetieën van het Oude Testament is hij van mening dat er een tijd zal komen waarin al Gods beloften aan Israël vervuld zullen worden. Aan de diaspora zal een einde komen, van alle einders der aarde keren de Joden terug naar hun land, er zal ook sprake zijn van een groot Armageddon, maar Koning Jezus zal overwinnen. De HERE God zal Hem de troon van zijn vader David geven en Hij zal over het huis van Jakob heersen tot in de aeonen, tot in de eeuwen, en zijn koningschap zal geen einde hebben. (p. 34)

Binnen de opvattingen van Blokhuis neemt ook het duizendjarige rijk een plaats in: “Davids koningschap zal bestendig zijn op aarde. Israël zal regeren als volk van de Allerhoogste (Dan. 7:27). Israël zal als het groot zendingsvolk van God uitgaan om alle volken te maken tot discipelen van Jezus Christus, hen dopende in de naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes. En de boze zal gebonden zijn. (Land voor vrede?, 31)

Nadere onderbouwing

Bij Jeremia 23: 7 en 824 tekent Blokhuis aan:

“Er komt een tijd, waarin Israël niet meer de herinnering aan de uittocht uit Egypte zal gedenken, maar de exodus uit alle landen waarheen de Heere hen verstrooid had. Herinnering aan de uittocht uit Egypte en aan de terugkeer uit de diaspora, de verstrooiing, dit kan toch niet van toepassing zijn op de gemeente? En dit kan evenmin een allang vervulde profetie zijn. In de dagen van de apostelen woonden er alleen in Alexandrië, toen de grootste stad in Egypte, meer Joden dan in Jeruzalem. De diaspora is er al veel langer dan 2000 jaar. Maar er komt een eind aan, op Gods tijd. Dat is voorspeld en dat is daarom vast en zeker. Zien we het begin van de vervulling niet in onze dagen?”

Ook wijst hij op het ‘wederom’ van Jesaja 11:1125:

“WEDEROM. Dit herstel kan geen betrekking hebben op de terugkeer uit de Babylonische ballingschap. Als dat bedoeld was, zou het “wederom” (…) Bovendien vormt deze profetie een vervolg op die van het vrederijk in Jes. 11: 1-10. Dit herstel van Israël valt samen met de regering van de Vredevorst over alle volken. Er is nog nooit zo'n samenbrengen van Israëlieten uit alle genoemde volken geweest. Wat wij in onze dagen zien is waarschijnlijk het begin van de vervulling. Het begin van het ontluiken van de verlossing.” (Vraag en teken, 33)

Deze ontwikkeling zal verlopen volgens het visioen van Ezechiël 37: “Eerst nationaal herstel, daarna Geestelijke vernieuwing.” (Land voor Vrede?, 33)

Blokhuis wijst ook op de vraag van de discipelen in Hand. 1:6: “Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël?”

We moeten deze vraag beluisteren tegen de achtergrond van de Tenach die handelt over de geschiedenis van het koningschap in Israël en tegen het onderricht dat ze van Jezus ontvingen over ‘al wat het Koninkrijk Gods betreft’ (Hand. 1:4). Uit het antwoord van Jezus blijkt dat Hij niet de vraag op zich, maar wel de vraag naar het tijdstip afkeurt: “de Heere Jezus ontkent niet dat het Koninkrijk voor Israël wordt opgericht. Alleen het tijdstip waarop is onzeker. (…) Maar dat het Koninkrijk voor Israël wordt opgericht, is zeker. (…) Het Koninkrijk Gods komt. Het is gekomen in de min of meer verborgen vorm van het nieuwe leven in de gemeente, die tijdens het Oude Testament nog een verborgenheid was. Maar eens zal Israël als theocratie openlijk het Godsrijk op aarde vertegenwoordigen.” (Vraag en teken, 40)
“Behalve het herstel van Israël is ook de eindstrijd tegen Israël, waarin de God van Israël Zelf zal ingrijpen, Armageddon, duidelijk aangekondigd in de boeken van de profeten en in de Openbaring aan Johannes. Ik wijs u op Ezechiël 38 en 39 en op Openbaring 20, maar er zijn nog meer aanduidingen.” (p. 33)

Hoewel Blokhuis zelf een eventuele herbouwd van de tempel moeilijk plaatsen kan, staat hij op grond van de profetieën van Ezechiël 40 – 48 wel voor de mogelijkheid open. (p. 34-37)

Landbelofte

Blokhuis is dan ook van mening dat de landbelofte nog volop geldig is en vindt daarvoor een bevestiging in het Nieuwe Testament. Hij beroept zich op Romeinen 11:29, waar Paulus schrijft dat Gods genadegaven onberouwelijk zijn. Ook sluit hij zich aan bij hetgeen dr. G.H. Cohen Stuart opmerkte: “Uit het feit, dat in geen van de overgeleverde brieven noch in de Evangeliën de landbelofte aan de orde wordt gesteld, moet worden opgemaakt dat dat in de gemeente geen punt ter discussie was.” (Land voor Vrede?, p. 26) Zelf wijst hij er onder andere op dat één van de zogenaamde vervullingscitaten in het evangelie naar Matteüs een citaat uit Hosea 11:126 is. Bij citaten als deze moet de context meegehoord worden en juist in de context wordt ook de terugkeer van de kinderen Israëls uit Assur in het vooruitzicht gesteld (Hosea 11:11). “De Messias komt in het land, waar Israël onder Gods gunst zal mogen wonen.” (p. 27-28)

Over Jeruzalem schrijft Blokhuis:

“Als de Schrift en de geschiedenis ook van onze dagen één ding betreffende het beloofde land duidelijk maken is het, dat Jeruzalem de enige, ene en ondeelbare hoofdstad van Israël is.” (p. 32)


Wie de opvattingen van Blokhuis vergelijkt met die van het manifest Onopgeefbaar verbonden en die van Christenen voor Israël ontdekt een grote mate van verwantschap.

Enquête

Ook in de NGK zijn dus uiteenlopende standpunten over Israël te vinden. Gelet hierop vroeg ik me af hoe de dienstdoende gemeentepredikanten27 binnen de NGK – ook degenen die tot de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) behoren – over dit thema denken. De lokale gemeenten zullen geen standpunt inzake ‘Israël’ hebben ingenomen, maar de persoonlijke opvattingen van de voorgangers vinden ongetwijfeld hun weg in prediking, onderricht en gebed.

Hen heb ik middels een enquête gevraagd in welke mate ‘Israël’ bij hen leeft en welke opvattingen zij over dit thema hebben. (In een bijlage zijn deze enquête en de uitkomst daarvan aan dit jaaroverzicht toegevoegd.)

85 enquêtes heb ik verzonden en 75 zijn er ingevuld en wel geretourneerd. 7 door een Christelijk gereformeerde, 1 door een vrijgemaakte en 67 door een Nederlands gereformeerde predikant. De respons is dus buitengewoon hoog, 88%. Daarom is het niet te veel gezegd dat de uitkomst van de enquête een goed beeld oplevert van de zienswijze van de in de NGK dienstdoende gemeentepredikanten op Israël.

Hierbij moet meteen worden aangetekend dat ook deze enquête, net als elke andere, geen nauwkeurig beeld van de werkelijkheid oplevert. De in de enquête gestelde vragen worden niet door iedereen op dezelfde wijze geïnterpreteerd, achter een ogenschijnlijk helder ‘ja’ of ‘nee’ kunnen nuances zitten die niet meekomen in het resultaat en verder is elke persoonlijk ingevulde enquête een verhaal op zich. Dat betekent niet dat aan de uitkomst van een enquête geen enkele waarde gehecht kan worden. Hoe dan ook levert het een beeld op dat de werkelijkheid in meer of mindere mate benaderd.

Uitkomst enquête
Affiniteit met het Joodse volk (vraag 1)

De eerste vraag luidde: Heb je met het Joodse volk meer affiniteit dan met andere volken in deze wereld (even afgedacht van je eigen volk)? Voor de goede orde: een ontkennend antwoord op deze vraag betekent niet dat iemand geen affiniteit met het Joodse volk heeft. Het gaat er in de vraag alleen om of iemand meer affiniteit met het Joodse volk heeft dan met andere volken.

Deze vraag werd door 79% bevestigend beantwoord, door 20% ontkennend en door 1 % met een ja/nee. Uit deze respons blijkt dat het Joodse volk bij een grote meerderheid van de in de NGK dienstdoende gemeentepredikanten een bijzondere plaats inneemt.

Naar de reden hiervoor is niet doorgevraagd. Mogelijk ligt hier een relatie met het antwoord op vraag 3 (‘Beschouw je het huidige Joodse volk nog steeds als Gods uitverkoren volk?’). De predikanten die vraag 1 instemmend beantwoordden, beantwoordden grotendeels ook vraag 3 instemmend. Mogelijk ook ligt hier een relatie met hoe de Bijbel (Paulus in Rom. 9-11) over het Joodse volk spreekt. Van de 15 predikanten die vraag 1 ontkennend beantwoordden, beantwoordden 6 vraag 3 bevestigend en gaven 4 aan geen mening te hebben.

Belangstelling voor theologische vragen met betrekking tot Israël (vraag 2)

In welke mate hebben theologische vragen met betrekking tot het Joodse volk je bijzondere belangstelling? Je zou deze vraag ook zo kunnen weergeven: Leeft het thema Israël onder dienstdoende gemeentepredikanten binnen de NGK?

Het globale antwoord luidt: niet in hoge mate, noch in geringe mate. Meer dan de helft van de predikanten (53%) geeft aan noch in hoge, noch in geringe mate belangstelling voor theologische vragen te hebben. Van de resterende 47% geeft ruim de helft aan (ongeveer 33% op het totaal) in hoge tot zeer hoge mate geïnteresseerd in deze vragen te zijn en ongeveer 15% geeft aan niet of in het geheel niet door deze vragen geboeid te worden.

Gods uitverkoren volk? (vraag 3)

Een vraag die direct te maken heeft met de visie die iemand op het huidige Joodse volk heeft is ‘Beschouw je het huidige Joodse volk nog steeds als Gods uitverkoren volk?’ Deze vraag is van een behoorlijk groot theologisch gewicht. Was het Joodse volk Gods uitverkoren volk of is het dat nog steeds?

62% meent dat het huidige Joodse volk nog steeds Gods uitverkoren volk is, 19% meent van niet en 15% heeft hierover geen mening.

Bijzondere positie in Gods plan (vraag 4)

Volgens 62% van de geënquêteerden neemt het Joodse volk nog steeds een bijzondere positie in binnen Gods plannen met deze wereld. 20% meent van niet en 17% heeft hierover geen mening. Deze percentages komen welhaast exact overeen met die van de 3e vraag. Dan ligt de conclusie voor de hand dat degenen die vraag 3 bevestigend dan wel ontkennend hebben beantwoord ook vraag 4 bevestigend dan wel ontkennend beantwoord zullen hebben. Dat is inderdaad de regel (en degenen die over vraag 3 aangeven geen mening te hebben, hebben in meerderheid ook geen mening over vraag 4), maar er zijn er ook (5 in totaal) die wel van mening zijn dat het huidige Joodse volk Gods uitverkoren is, maar dat het geen bijzondere positie in Gods plan heeft. Het omgekeerde komt ook voor. Zulke variaties geven mijns inziens aan dat iedere enquête zijn eigen verhaal en interpretatie heeft. De grote lijn blijft echter dat degenen die het huidige Joodse volk nog steeds als Gods uitverkoren volk beschouwen ook van mening zijn dat het Joodse volk nog een bijzondere plaats inneemt in Gods plan, en omgekeerd, dat degenen die het huidige Joodse volk niet als Gods uitverkoren volk beschouwen ook van mening zijn dat het Joodse volk geen bijzondere plaats inneemt in Gods plan.

40 predikanten beantwoorden vraag 3 en 4 beiden instemmend (53%) en 8 predikanten (10%) beantwoorden beide vragen ontkennend. Op grond van deze uitkomst mag mijns inziens gesteld worden dat een meerderheid van de in de NGK dienstdoende gemeentepredikanten met een zekere verwachting de ontwikkelingen rond het Joodse volk volgt.

Wijzers op Gods klok voor de eindtijd? (vraag 5)

Menige christen volgt de ontwikkelingen rond het Joodse volk niet alleen met een zekere verwachting, maar met argusogen, omdat zij die ontwikkelingen beschouwen als ‘wijzers op Gods klok voor de eindtijd’. In dit verband wordt wel op Lukas 21:29-30 gewezen: “Let op de vijgenboom en op al de bomen. Zodra zij uitlopen, weet gij uit uzelf, omdat gij het ziet, dat de zomer reeds nabij is. Zo moet ook gij, wanneer gij dit ziet geschieden, weten, dat het Koninkrijk Gods nabij is.” Niet zelden gaat deze opvatting gepaard met een bepaalde zienswijze op het verloop van de eindtijd die enigszins in de lijn ligt van de hierboven beschreven zienswijze van ds. Blokhuis. Soms (dat vond ik overigens nergens zo terug bij Blokhuis) gaat dit gepaard met het werken met rekenmethodes op grond waarvan berekend wordt wanneer ongeveer de Heiland zal terugkomen.

De vraag ‘Beschouw je de ontwikkelingen rond het Joodse volk als wijzers op Gods klok voor de eindtijd?’ werd door 25% van de geënquêteerden bevestigend, door 56% ontkennend beantwoord en 17% gaf aan hierover geen mening te hebben.

Toekomstige bekering? (vraag 6)

‘Wijzen de Bijbelse gegevens er volgens jou op dat het Joodse volk zich in de toekomst als geheel tot Jezus Christus zal bekeren?’ Deze vraag hangt direct samen met de uitleg van Romeinen 11:25-26: “een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat, en aldus zal gans Israël behouden worden”.

20% van de geënquêteerden verwacht dat het Joodse volk zich in de toekomst als geheel tot Jezus Christus zal bekeren, 56% verwacht dit niet en 24% heeft hierover geen mening.

Vergelijken we de antwoorden die gegeven zijn op vraag 6 met die op vraag 5, dan blijkt dat de groep die vraag 6 bevestigend beantwoordt grotendeels gelijk is aan de groep die ook vraag 5 bevestigend beantwoordde. Hieruit mag je mijns inziens concluderen dat er een kleine, maar niet te verwaarlozen groep predikanten binnen de NGK is (een kleine 20%) die er meer of min dezelfde opvattingen als ds. Blokhuis op nahoudt.

Verder valt op dat een verhoudingsgewijs groot aantal predikanten (1 op 4) aangeeft niet te weten of er in de toekomst sprake zal zijn van een bekering van het Joodse volk tot Jezus Christus.

Voorbede (vraag 7)

De vraag ‘Krijgt over het geheel genomen het Joodse volk in jouw zondagse voorbeden meer aandacht dan andere volken van deze wereld?’ werd door de predikanten ongeveer fifty-fifty beantwoord.


Ook heb ik de predikanten enkele stellingen voorgelegd die deels aansluiten bij het voorafgaande thema, deels een nieuw aandachtsveld openen.

Vervulling landbelofte? (vraag 8)

Een uiterst cruciale en tegelijk politiek beladen vraag is hoe aangekeken wordt tegen de terugkeer van het Joodse volk naar het land der vaderen. Mag dat gezien worden als een vervulling van de beloften die God aan het Joodse volk gedaan heeft? De stelling die ik geformuleerd heb luidt: De terugkeer van het Joodse volk naar het land der vaderen is een vervulling van Gods beloften aan Israël. 36% van de ondervraagden is het hiermee eens, 35% is het hiermee oneens en 28% geeft aan hierover geen mening te hebben.

Uit de percentages blijkt dat over dit punt – hoe moet je de terugkeer van het volk Israël naar het land der vaderen zien – verhoudingsgewijs de grootste verdeeldheid bestaat. Opvallend is ook nu het grote percentage dat aangeeft hierover geen opvatting te hebben. Dit roept enerzijds de vraag op of ik de vragen wel nauwkeurig genoeg gesteld heb. Mogelijk had ik gelijktijdig ook enkele andere stellingen moeten voorleggen waaruit de ondervraagden een keuze hadden kunnen maken. Zoals: De terugkeer van het Joodse volk naar het land der vaderen is een teken van Gods trouw aan het volk. En: ‘De terugkeer van het Joodse volk naar het land der vaderen is niet meer dan een menselijke aangelegenheid.’ Vermoedelijk zou dat een wat helderder beeld hebben gegeven. Misschien verklaart dit ook het hoge percentage ondervraagden dat aangeeft geen mening te hebben?

Anderzijds roept het de vraag op in welke mate de voorgangers zelf een duidelijk beeld hebben van hun verwachtingen voor het Joodse volk. Als een kleine 2/3 van de predikanten van mening is dat het Joodse volk nog steeds Gods uitverkoren volk is en dat het een bijzondere positie inneemt binnen Gods plannen met deze wereld, hoe kan het dan dat slechts 1 op de 3 predikanten in de terugkeer naar het land der vaderen een vervulling van Gods beloften aan het Joodse volk ziet? Hier zit een onduidelijkheid, waarvan het me niet lukt die weg te nemen op basis van de voorliggende enquête.

Tweestaten-oplossing? (vraag 9)

We begeven ons met de volgende stelling nog meer op het terrein van de actuele situatie, te weten het conflict tussen Joden en Palestijnen dat decennialang al het wereldnieuws beheerst. Hoe kan dat ooit opgelost worden? Er zijn Joden en christenen die vanwege hun overtuiging dat het land Israël rechtens het Joodse volk toebehoort van mening zijn dat een tweestaten-oplossing – waar overigens de Palestijnen in meerderheid niets van willen weten – alleen al op principiële gronden afgewezen moet worden. Vandaar dat ik aan de dienstdoende gemeentepredikanten ook de volgende stelling heb voorgelegd: Een pleidooi voor de vestiging van een Palestijnse staat in het land Israël is onverenigbaar met Gods beloften aan het Joodse volk.

In overgrote meerderheid (84%) zijn de ondervraagden het niet eens met deze stelling. Slechts 3% van de ondervraagden is het eens met de stelling.

Kritische houding en loyaliteit (vraag 10 en 11)

Vrijwel unaniem (99%) stemmen de ondervraagde predikanten in met de volgende stelling: Een positieve houding tegenover het Joodse volk kan heel goed gepaard gaan met een kritische houding tegenover de politiek van de staat Israël.

Wat lastiger ligt het als de stelling wordt voorgelegd of ‘In het conflict tussen Israël en de Palestijnen onze loyaliteit principieel bij het Joodse volk dient te liggen.’ Een aanzienlijke meerderheid (68%) is het niet eens met deze stelling, 15 % is het wel met deze stelling eens en 13% heeft daarover geen mening.

Nederzettingbeleid (vraag 12)

De laatste stelling gaat in op een concreet punt met rechtstreeks politieke implicaties: het nederzettingenbeleid van de staat Israël.

3% staat achter het nederzettingenbeleid dat de Israëlische regering in de bezette gebieden voert. 50% staat niet achter dat nederzettingenbeleid, 27% heeft er geen mening over en 19% vindt het nederzettingenbeleid een zaak van het Joodse volk en onthoudt zich daarom van een oordeel over deze zaak.

Berichtgeving media (vraag 13)

Een aandachtspunt dat ik ook heb meegenomen is de beleving omtrent de berichtgeving over het Palestijns-Joodse conflict in de Nederlandse media. Wordt die beleefd als pro-Palestijns of niet?

54% vindt van wel, 20% van niet en 26% heeft hierover geen mening.

Dominee doorsnee

Overzien we de reacties op de enquête, dan krijgen we van de doorsnee dienstdoende gemeentepredikant in de NGK het volgende beeld:


We hebben het hier over het beeld dat op basis van de door mij gehouden enquête van de gemiddelde dienstdoende gemeentepredikant in de NGK verkregen wordt. Dat beeld is niet meer dan de uitkomst van een statistisch gemiddelde. Maar hoe groot de diversiteit onder de ondervraagde predikanten ook is als je hen hoofd voor hoofd hoort, het heeft er alles van dat een aanzienlijk deel van de predikanten zich in dit beeld herkennen zal.


Wat kan op basis van het hierboven geschetste beeld gezegd worden over de mate waarin de gemiddelde dienstdoende gemeentepredikant in de NGK zich verwant voelt met hetzij de visie van ds. De Jong, hetzij de opvattingen van ds. Blokhuis? Naar mijn stellige indruk kan de doorsnee dominee zich noch met de opvattingen van de een noch met de opvattingen van de ander identificeren.

De manier waarop ds. De Jong over het huidige Joodse volk spreekt (niet Gods uitverkoren volk, maar ‘geliefden om der vaderen wil’), over de alija, de terugkeer tot het land der vaderen (‘het resultaat van een uitsluitend menselijk handelen’) en Jeruzalem (‘een stad waar de Here God geen speciale bemoeienis meer mee heeft’), zal de gemiddelde predikant niet voor zijn rekening kunnen nemen.

Maar dat geldt niet minder, eerder nog meer, voor de visie die ds. Blokhuis heeft op het beloofde land – inclusief de politieke implicaties daarvan – en het eindtijdscenario dat ds. Blokhuis op basis van de Bijbelse profetie schetst en waarin alles om Israël draait. Ook is de houding van de doorsnee predikant veel kritischer ten opzichte van de staat Israël dan binnen kringen van Christenen voor Israël gebruikelijk is.

Persoonlijk

Het is niet aan de redacteur van het Informatieboekje om een bepaald standpunt te promoten. Toch wil ik mezelf ook niet geheel verstoppen. Het thema ‘Israël’ heb ik dit jaar zo’n prominente plaats in het jaaroverzicht gegeven, omdat het ik het – naast andere onderwerpen – een onderwerp van fundamenteel belang vind. Ook voor mij is het niet maar een thema, maar een onderwerp van existentieel belang, van belang voor m’n geloof zelfs. De volgende anekdote is alom bekend. Frederik de Grote vroeg zijn lijfarts ooit om een Godsbewijs. Het antwoord luidde: ‘De Joden, Sire’. Dat antwoord is even krachtig als diep. Bij mij komt het binnen, ook al is het geen Godsbewijs in de wetenschappelijke zin van het woord. ‘De Joden, Sire’ … Dat argument heeft in de 21ste eeuw, na de gruwel van de Holocaust en de stichting van de staat Israël in 1948 alleen maar aan kracht gewonnen. De geschiedenis en het lot van het Joodse volk maken bij mij zowel de grootste ontsteltenis als de grootste verbazing los. Geen volk is door zulke diepe dalen gegaan en daaruit weer opgeklommen. Dat het er nog steeds is en een cruciale rol in de wereldgeschiedenis speelt, is een wonder. Als de terugkeer uit ballingschap in de 5e eeuw voor Christus onder de volken al de reactie losmaakte die Psalm 126 beschrijft (“Toen zeiden alle volken: ‘De HEER heeft voor hen iets groots verricht.’”), hoeveel te meer de alija van de 20ste eeuw! Ik kan dit alles onmogelijk los zien van hetgeen in de Bijbel over dit volk te lezen is. De HERE God heeft dit volk uit alle volkeren van de wereld uitverkoren om tot een zegen voor alle volken te zijn. Aan die uitverkiezing heeft Hij de grootst denkbare beloften en tegelijk de verschrikkelijkste dreigingen verbonden. In zowel de beloften als dreigingen is God zichzelf trouw gebleven. De HERE God ging zijn weg met dit volk en naar ik geloof gaat de HERE God nog steeds zijn weg met dit volk. Ook ik kan daarom niet meegaan met de gedachte van Henk de Jong dat de terugkeer het resultaat is van een uitsluitend menselijk handelen. Dat betekent ook in mijn geval niet dat ik – à la Bert Blokhuis – van mening ben dat nu de oudtestamentische profetieën in vervulling gaan. Wie onderzoek doet naar de wijze waarop het Oude Testament terugkomt in het Nieuwe, ziet dat oudtestamentische beloften een transformatie ondergaan vanwege de komst van Jezus Christus. Hun vervulling is in Jezus Christus. Dat heeft consequenties voor de wijze waarop wij als christenen oudtestamentische profetieën toepassen in het heden. Hier heeft De Jong een belangrijk punt.


Er is nog een reden waarom ik meen dat wij als christenen een bijzondere betrokkenheid op het Joodse volk zouden moeten hebben. Paulus schrijft in Efeziërs 2:11-18 de volgende feestelijke en tegelijk programmatische woorden:

“Bedenk daarom dat u – u die eigenlijk door uw afkomst heidenen bent en onbesnedenen genoemd wordt door hen die door mensenhanden besneden zijn – bedenk dat u destijds niet verbonden was met Christus, geen deel had aan het burgerschap van Israël en niet betrokken was bij de verbondssluitingen en de beloften die daarbij hoorden. U leefde in een wereld zonder hoop en zonder God. Maar nu bent u, die eens ver weg was, in Christus Jezus dichtbij gekomen, door zijn bloed. Want hij is onze vrede, hij die met zijn dood de twee werelden één heeft gemaakt, de muur van vijandschap ertussen heeft afgebroken en de wet met zijn geboden en voorschriften buiten werking heeft gesteld, om uit die twee in zichzelf één nieuwe mens te scheppen. Zo bracht hij vrede en verzoende hij door het kruis beide in één lichaam met God, door in zijn lichaam de vijandschap te doden. Vrede kwam hij verkondigen aan u die ver weg was en vrede aan hen die dichtbij waren: dankzij hem hebben wij allen door één Geest toegang tot de Vader.”

“Bedenk …” schrijft Paulus, bedenk. We mogen bij Israël horen, we mogen in Jeruzalem geboren zijn (Psalm 87)! Verwondering dus. Tegelijk schrijft Paulus enkele woorden die ons niet anders dan tot diepe verootmoediging kunnen brengen: Vrede kwam Hij verkondigen aan u die ver weg was en vrede aan hen die dichtbij waren … Dat was de essentie van Gods boodschap aan zowel niet-Joden als Joden: vrede. Jezus liet in Israël zijn leerlingen overal waar zij kwamen de vredegroet brengen: Vrede voor dit huis. En God balt niet de vuist tegen de lezers van Paulus’ brief, maar steekt in een zegengroet meteen al glimlachend zijn hand op: Genade voor jullie en vrede! Genade en vrede, door het bloed van de Gekruisigde. Hij heeft door zijn zoenoffer in één beweging zowel God en mens als Jood en niet-Jood tot elkaar gebracht. Jezus overbrugde door zijn dood de grootst denkbare kloven: die tussen hemel en aarde en – op aarde – die tussen de volken op aarde. Zo bracht Hij iets waar deze hele wereld, deze hele schepping naar hunkert: vrede.

Maar wat hebben wij – Joden en niet-Joden – met deze boodschap van vrede gedaan? Al in de eerste eeuw ontstond er een grote kloof tussen Joden die Jezus wel en Joden die Jezus niet als de Messias beleden. Veel Joden die Jezus niet als Messias beleden beschouwden de Messiasbelijdende Joden als verraders van de Joodse traditie en als heulers met de vijand (zo is het in het huidige Israël overigens nog). En zo werden ze ook door hen bejegend. Maar in de loop van de kerkgeschiedenis zijn het vooral de Joden die eeuwenlang te lijden krijgen onder een stroom van geweld en vernederingen van de christenheid. De Joden vormden een minderheid die de schuld kreeg van alle ellende die tijdens de Middeleeuwen over Europa golfde. Vooral als Goede Vrijdag naderde, hadden de Joden te vrezen voor hevige oprispingen van haat en pogroms. Een verschrikkelijk climax bereikte de Jodenhaat in Hitlers Derde Rijk. Hoewel Henk de Jong terecht benadrukt dat het een van de wortels losgeraakte, een geseculariseerde en gecorrumpeerde kerk is geweest die zich aan deze Jodenhaat schuldig maakte, kun je het de Joden niet kwalijk nemen dat zij dat anders zien en beleven. Temeer daar niemand minder dan de bekende reformator Maarten Luther uitspraken heeft gedaan waarop het Derde Rijk zich rechtstreeks beroepen kon. Eén voorbeeld daarvan: “Men moet hun scholen of synagogen in brand steken en wat niet wil branden moet men met aarde overdekken, zodat geen mens er nog een steen of sintel van ziet, voor eeuwig niet.” Als je leest wat Luther over de Joden geschreven heeft stijgt de hitte van het schaamrood je naar de kaken. De boodschap die de kerk voor het Jodendom had was geen boodschap van vrede, maar van vijandschap, geen boodschap van liefde maar van haat. Zonder dat ik in filosemitisme zou willen vervallen – daar zitten ook de Joden overigens allerminst op te wachten – ben ik van mening dat we als christenen alle reden hebben om voor het Joodse volk, meer nog dan voor andere volken, het goede te zoeken.

En nu …?

Mijn hoop is, dat de betrokkenheid bij het Joodse volk en de bezinning op Israël levend blijft, ook in de NGK. Hopelijk ook komt binnen de NGK, meer dan momenteel het geval is, een open en constructief gesprek tot stand over de wijze waarop we in het licht van Bijbelse profetie en apocalyptiek aankijken tegen de huidige ontwikkelingen in de wereld, met name die rond Israël. Nog mooier zou het wat mij betreft zijn als we de betrokkenheid bij en de bezinning op ‘Israël’ en alles wat daarmee verband houdt gezamenlijk met geestverwante christenen vorm geven.

Hoewel individuele voorgangers en leden van de NGK soms in hoge mate betrokken zijn op het Joodse volk, hebben wij hierin als kerken geen enkele traditie opgebouwd. Nu valt dat onze kerken niet kwalijk te nemen. Betrokkenheid op Israël ontstaat niet mechanisch, maar organisch. Het komt op je weg en loopt via persoonlijke banden. Een klein kerkverband als het onze hoeft ook niet alle gaven in het pakket te hebben.

Daarom heb ik dit jaaroverzicht ook gebruikt om onze kerken attent te maken op het CIS, het Centrum voor Israël Studies. Dat heeft iets te bieden waar wij als kerken geen enkele traditie in hebben opgebouwd. Gegeven de uitkomst van de enquête zou de doorsnee dominee in de NGK zich bij het CIS helemaal op zijn plaats voelen. Ik vermoed dat onze kerken verre van toe zijn aan een vorm van participatie in het CIS – zoals ik al zei, zoiets moet groeien. Maar mogelijk dat gemeenten, individuele leden en voorgangers – de laatsten in het kader van hun permanente educatie – wel gebruik kunnen maken van de vele mogelijkheden die het CIS biedt om bij het thema Israël en het Joodse volk betrokken te zijn en te blijven. Dat kan eraan bijdragen dat de betrokkenheid van de NGK bij Israël meer wordt dan een kwestie van persoonlijke voorkeur alleen.



RESULTAAT ENQUÊTE ‘ISRAËL’

Kerkelijke gezindte
7Christelijk gereformeerd (10%)
1Gereformeerd (vrijgemaakt) (1%)
67Nederlands gereformeerd (89%)
1Heb je met het Joodse volk meer affiniteit dan met andere volken in deze wereld (even afgedacht van je eigen volk)?
59Ja (79%)
15Nee (20%)
1Ja/nee (1%)
2In welke mate hebben theologische vragen met betrekking tot het Joodse volk je bijzondere belangstelling?
5In zeer hoge mate (7%)
19In hoge mate (25%)
40Noch in hoge, noch in geringe mate (53%)
9In geringe mate (12%)
2In zeer geringe mate (3%)
3Beschouw je het huidige Joodse volk nog steeds als Gods uitverkoren volk?
47Ja (62%)
14Nee (19%)
11Geen mening (15%)
1Niet ingevuld (1%)
2Anders (3%)
4Neemt volgens jou het Joodse volk nog steeds een bijzondere positie in binnen Gods plannen met deze wereld?
47Ja (62%)
15Nee (20%)
12Geen mening (17%)
1Ja/nee (1%)
5Beschouw je de ontwikkelingen rond het Joodse volk als wijzers op Gods klok voor de eindtijd?
19Ja (25%)
42Nee (56%)
13Geen mening (17%)
1Ja/nee (1%)
6Wijzen de Bijbelse gegevens er volgens jou op dat het Joodse volk zich in de toekomst als geheel tot Jezus Christus zal bekeren?
15Ja (20%)
42Nee (56%)
18Geen mening (24%)
7Krijgt over het geheel genomen het Joodse volk in jouw zondagse voorbeden meer aandacht dan andere volken van deze wereld?
39Ja (52%)
36Nee (48%)
STELLINGEN
hoe denk je over de volgende stellingen:
8De terugkeer van het Joodse volk naar het land der vaderen is een vervulling van Gods beloften aan Israël.
27Mee eens (36%)
26Mee oneens (35%)
21Geen mening (28%)
1Anders (1%)
9Een pleidooi voor de vestiging van een Palestijnse staat in het land Israël is onverenigbaar met Gods beloften aan het Joodse volk.
2Mee eens (3%)
63Mee oneens (84%)
10Geen mening (13%)
10Een positieve houding tegenover het Joodse volk kan heel goed gepaard gaan met een kritische houding tegenover de politiek van de staat Israël.
74Mee eens (99%)
1Mee oneens (1%)
0Geen mening
11In het conflict tussen Israël en de Palestijnen dient onze loyaliteit principieel bij het Joodse volk te liggen.
11Mee eens (15%)
51Mee oneens (68%)
10Geen mening (13%)
1Eens/oneens (1%)
1Anders (1%)
1Niet ingevuld (1%)
12In welke van de onderstaande positiebepalingen herken je je het meest:
2Ik sta achter het nederzettingenbeleid dat de Israëlische regering in de bezette gebieden voert. (3%)
38Ik sta niet achter het nederzettingenbeleid dat de Israëlische regering in de bezette gebieden voert. (50%)
20Ik heb geen mening over het nederzettingenbeleid dat de Israëlische regering in de bezette gebieden voert. (27%)
14Het nederzettingenbeleid van de Israëlische regering is een zaak van het Joodse volk en daarom onthoud ik mij van een oordeel over deze zaak. (19%)
13De berichtgeving in de Nederlandse media over het Palestijns-Joodse conflict wordt over het algemeen gekleurd door pro-Palestijnse sentimenten.
40Mee eens (54%)
15Mee oneens (20%)
20Geen mening (26%)

Noten

1 Dr. B. Wielenga bespeurde er een op het laatste oordeel vooruitlopend oordeel van God in (Opbouw 55/7): “Er zijn van die momenten in de geschiedenis, waarop duidelijk wordt dat het kwaad volgroeid is, de maat vol is, en de beker van Gods toorn overloopt. Zoals het geval is in het Libië van Khadafi.”

2 http://www.opendoors.nl/vervolgdechristenen/ranglijst-christenvervolging/

3 Drs. H. de Jong, De landbelofte. Een Bijbelstudie over een gevoelig onderwerp, Reformatorische Stemmen 11/1, Buijten & Schipperheijn 2011

4 Zie de belangrijke beleidsnota ‘Het Israëlisch-Palestijns conflict in de context van de Arabische wereld van het Midden-Oosten. Bijdrage tot de meningsvorming in de Protestantse Kerk in Nederland, 11 april 2008, hoofdstuk 3.1.Enkele hoofdlijnen in het beleid van de SoW-kerken t.a.v. Israël, p. 24-29. http://www.pkn.nl/kerkenisrael/site/uploadedDocs/Nota_Israelisch_Palestijns_conflict_11_april_2008(4).pdf

5 In de in noot 4 genoemde nota lezen we (p. 47): “De onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël en de oecumenische gemeenschap met christenen en kerken in het Midden-Oosten mogen niet tegen elkaar uitgespeeld worden. Zoals ook deze beide vormen van betrokkenheid niet mogen worden onderhouden en versterkt op kosten van anderen.”

6 http://www.kairospalestine.ps/sites/default/Documents/Dutch.pdf

7 http://www.pkn.nl/site/uploadedDocs/Plaisier%20-%20Woord%20van%20waarheid_2009-12-222.pdf

8 http://www.pkn.nl/site/uploadedDocs/2010-02-18%20-%20Brief%20aan%20Isra%C3%ABlische%20ambassadeur%20-%20ned1.pdf

9 Concreet willen we u daarom tot het volgende oproepen.

  1. De afscheidingsbarriëre die door u gebouwd is loopt voor een groot deel over gebied dat aantoonbaar Palestijns eigendom is. (…) Wij roepen u op om de verschillende uitspraken van internationale gerechtshoven die over dit traject zijn gedaan, te erkennen, het traject te herzien en geleden schade te vergoeden aan de getroffen boeren en anderen.
  2. De nederzettingen die zich bevinden op de West Bank worden -ondanks oproepen uit de internationale gemeenschap om daarmee te stoppen- door u nog steeds uitgebreid, dan wel niet ontmanteld. (…) Ook inzake deze kwestie roepen wij u op het internationaal recht te erkennen.
  3. In gebieden op de West-Bank die in sectoren B en C vallen en in Oost Jeruzalem wordt een strikt beleid gevoerd als het gaat om renoveren en bouwen van woningen door Palestijnse burgers. (…) We verzoeken u om dit restrictieve beleid te verlaten en af te zien van gedwongen onteigening en van “housedemolitions” en zich ook op dit punt te houden aan het internationaal recht.

10 Een overzicht van alle reacties is te vinden in een Bachelorthesis Godgeleerdheid van Gert Jan Geling, Verbonden, doch kritisch. Onderzoek naar de kritiek op de Israël-brief van de PKN, http://igitur-archive.library.uu.nl/student-theses/2011-0820-200341/UUindex.html

11 http://www.pkn.nl/news.aspx?page=5838

12 “Geïnspireerd door de bevrijdingstheologie kiezen christenen voor de underdog en willen daarom steun geven aan de ‘onderdrukte’ Palestijnen (…) was er eerst bij de christenen sprake van een hartelijke sympathie voor de Joden, nu keren zij zich tegen hen vanwege de toenemende moeite met de staat Israël. Dit oude antizionisme is welbeschouwd een moderne vorm van het oude antisemitisme.” (p. 4-5) NB (jmm): ‘moeite met de staat Israël’ = ‘antizionisme’ = ‘antisemitisme’!

13 “De dag zal komen – spreekt de HEER – dat er niet meer wordt gezegd: “Zo waar de HEER leeft, die het volk van Israël uit Egypte heeft bevrijd,” maar: “Zo waar de HEER leeft, die het volk van Israël uit het land van het Noorden heeft bevrijd en uit de andere landen waarheen hij het verdreven had.” Ik zal hen terugbrengen naar hun land, dat ik hun voorouders gegeven heb.”

14 http://www.pkn.nl/site/uploadedDocs/201109_AJP__Onopgeefbaar_verbonden1.pdf

15 Zie hierover M. Drayer, De Christelijke Gereformeerde Kerken in de relatie Kerk-Israël, in Vrede over Israël, 25/6 (1981), p. 48-64). Zie http://www.kerkenisrael.nl/voi/voi25-6g.php.

16 Een kijkje op de website van dit deputaatschap (http://www.kerkenisrael.nl/) is zeer de moeite waard.

17 H.D. Rietveld, De Christelijke Gereformeerde Kerken en hun contact met Israël, zie http://www.kerkenisrael.nl/.

18 http://www.centrumvoorisraelstudies.nl/

19 Tijdens deze promotie op 8 juni was drs. H. de Jong vriendschappelijk opponent. Hij reageerde in Opbouw op een van de stellingen (Opbouw 55/15).

20 Zie: http://www.centrumvoorisraelstudies.nl/artikelen/Mulder_Inzetten-op-verzoening.php. Ook verdedigt Mulder in dit interview een tweestatenoplossing en status aparte voor het bestuur over Oost-Jeruzalem: “(…) er zal een een oplossing gezocht moeten worden die het voor Joden en voor Arabieren, moslims en christenen, mogelijk maakt om veilig te zijn in heel Jeruzalem en toegang te hebben tot ieders eigen heilige plaatsen. Dat kan nog steeds het beste gerealiseerd worden door een status aparte voor Oost-Jeruzalem, onder internationaal toezicht, en met gezamenlijke inbreng ten aanzien van het bestuur, zoals het ten dele nu ook al het geval is.”

21 Op de website van Yachad ( http://www.yachad.nl/) is meer informatie te vinden over deze organisatie en haar Bijbelse grondslag. Er zijn ook doorklikmogelijkheden naar artikelen van dr. P.H.R. van Houwelingen en dr. E.A. de Boer over Israël.

22 De landbelofte, p. 18.

23 Met drs. W. van Veelen schreef ds. Blokhuis Israël nóg Gods volk?, Heinenoord 1987 (De studie is niet in mijn bezit. Een relevant deel daarvan deel kreeg ik toegezonden van ds. F.H. Blokhuis.); Israël en de toekomst, in Boer, ds. C. den en Campen, drs. M. van, Israël, vraag en teken. Verdieping van de bezinning op de verhouding van Kerk en Israël binnen de Gereformeerde Gezindte, Nijkerk, z.j. p. 31-43 (Deze publicatie van het bezinningscomité Israël is in zijn geheel op het internet te vinden. Ik volg de paginering van het op internet te vinden document.); De grenzen van het land Israël volgens het Nieuwe Testament, in M.J. Paul e.a. Land voor vrede? Een studie over Israëls landsgrenzen, Kampen 1993, 26-35.

24 “Daarom zie, de dagen komen, luidt het woord des Heeren, dat men niet meer zal zeggen: Zo waar de Heere leeft, Die de Israëlieten uit het land Egypte heeft doen optrekken, maar veeleer: Zo waar de Heere leeft, Die het nageslacht van het huis Israëls heeft doen optrekken en die het heeft doen komen uit het Noorderland en uit al de landen waarheen Hij hen verdreven had; en zij zullen op hun eigen grond wonen”

25 “En het zal te dien dage geschieden, dat de Heere wederom zijn hand opheffen zal om los te kopen de rest van Zijn volk, die overblijft in Assur, Egypte, Patros, Ethiopië, Elam, Sinear, Hemat en in de kustlanden der zee”.

26 “Uit Egypte heb Ik mijn zoon geroepen.”

27 Dat ik de enquête niet aan emerituspredikanten, zendings- en categoriale predikanten heb voorgelegd, heeft twee redenen. De eerste is dat de gemeentepredikanten meer dan de anderen betrokken zijn bij het wekelijkse en doordeweekse onderricht in de gemeenten en de tweede is tijdbesparing. De groep te enquêteren personen – en het daaraan verbonden werk – zou immers aanzienlijk zijn toegenomen als ik alle predikanten een enquête had toegestuurd.

28 Kenmerkend hiervoor is het verslag van een reis naar Israël dat ds. Henk Zuidhof in Opbouw (55/19) plaatste. De reis maakte vooral indruk door de ontmoetingen en gesprekken met Joden, Palestijnen en Arabieren. “Bijzonder was het om te merken dat er Joden, Palestijnen en Arabieren zijn, die in een wereld vol tegenstellingen, onbegrip, wrok en angst juist de dialoog zoeken en bruggen willen slaan.”