studiereis > verslag > mei 2009

Zie ook de foto’s

Zondag 24 mei 2009


We beginnen deze zondag met een kerkdienst op de Olijfberg, die geleid wordt door ds Kees-Jan Rodenburg. Ook hij sluit aan bij het parashat-gedeelte van vandaag, in aanloop naar het joodse shavu’ot feest (pinksterfeest / wekenfeest) van aanstaande donderdag. De preek gaat over het betreffende gedeelte uit Numeri (we lezen Numeri 1:1-4, 44-50) en het bijpassende gedeelte uit Handelingen (Handelingen 1:12-26). Een paar aspecten die aan de orde komen:

• In beide getallen gaat het over getallen. In Numeri wordt geteld met hoeveel mensen het volk eigenlijk is, terwijl in Handelingen het twaalftal apostelen weer wordt aangevuld. In Genesis was God steeds gericht op enkelingen. Na Abraham verbreidt het heil zich naar een groep mensen. Israël blijft zich vermeerderen, zelfs tegen de verdrukking in. God wil mensen toevoegen aan de gemeenschap (Hosea 2:13). In Handelingen 2 horen de mensen de grote daden van God in hun eigen taal geprezen worden.

• Numeri heet in het Hebreeuws ‘In de woestijn’: een tijd dat je er nog niet bent, iets moet leren, een plek waar je nog net kunt overleven. Israël mag en wil die woestijn niet vergeten: daar was er de mogelijkheid om God te leren kennen. Daar is God afgedaald naar zijn volk om Zijn Woord te geven (op neutraal gebied: het is niemands bezit). Het Verbonds­woord gaat mee de toekomst in, zichtbaar als centrum van de hele gemeenschap en als God optrekt kunnen wij volgen. In Handelingen hebben de discipelen de belofte, maar ze weten nog niet hoe die in vervulling zal gaan. Ze volgen gewoon wat hen is opgedragen.


Vervolgens wandelen we door de hof van Gethsémane, die er toch wel wat anders uitziet dat we ons hadden voorgesteld: keurig gecultiveerd.

Nadat we door de Leeuwenpoort de Oude Stad zijn binnengegaan, komen we bij de Witte Paters. Pater Frans Bouwen geeft ons enige achter­grond­informatie. Hij benadrukt hun bijdrage aan de oecumenische betrek­kingen (waaronder de Wereldraad voor Kerken) / de relatie tussen de westerse en oosterse orthodoxe kerk, de relatie met de moslim­gemeen­schap (we bevinden ons hier in het moslimkwartier) en de relaties met de joden. In Jeruzalem komen veel verschillende werelden (nationaliteiten, godsdiensten) samen en er zijn hier meer kerken dan waar ook ter wereld. Elke kerkgemeenschap wil hier vertegenwoordigd zijn en men zit dicht op elkaar rondom de heilige plaatsen. Dit geldt bij uitstek voor de Heilige Grafkerk: de kerken zijn allemaal verplicht gesteld bij te dragen aan de restauratie en hebben complexe rechten van eigendom en gebruik: ze beheren er allemaal een gedeelte van, wat exact omschreven is, en houden er afwisselend diensten volgens een ingewikkeld schema.

We bekijken op hetzelfde terrein de overblijfselen van de Bethesda badplaats, waar Jezus de verlamde genas,  en luisteren naar het prachtig klinkende gezang in de Anna kerk.


We lopen door de Via Dolorosa en na de lunch bekijken we de Heilige Grafkerk. Voor onszelf is dit de tweede keer dat we daar komen en alle opsmuk en rituelen sluiten niet echt aan bij onze belangstelling en beleving, dus we laten het wat aan ons voorbij gaan. We nemen wel even een kijkje in het ethiopische gedeelte en komen terecht in de waterbron van de ‘Queen Helen Coptic Orthodox Church’.


Als we ons allemaal weer verzameld hebben gaan we naar de Syrisch Orthdoxe Kerk waar broeder Moshe ons het een en ander vertelt over zijn kerkgenoot­schap en bevolkingsgroep. Hij maakt op ons de indruk van een kwetsbare man die een eenzaam bestaan leidt als lid van een bevolkingsgroep (de Ara­meërs, niet te verwarren met de Armeniërs), die een geschiedenis kent van onderdrukking, vervolging en uitroeiing. Hij beschrijft dat zijn bevolkings­groep bestaat uit mensen die naar-binnen gericht leven en niet (actief re-)ageren op het leed wat hen overkomt/wordt aangedaan. Ze zijn (daardoor) verspreid geraakt en hebben geen eigen land. In Nederland zijn er 8 parochiën, met name in Twente, en Moshe heeft een periode in Nederland gewerkt, waardoor hij (naast enkele andere talen) nog heel aardig Nederlands spreekt. Hij maakt indruk als hij voor ons het ‘Onze Vader’ bidt in het Aramees, de taal die Jezus sprak. Het is niet bekend wel dialect daarvan Jezus destijds sprak, de uitspraak van diverse klanken loopt in de dialecten nogal uiteen, legt Moshe uit. Ook leest hij ons de Arameese tekst voor waarin staat dat onder deze ruimte de opperzaal was, waar het laatste avondmaal zou hebben plaatsgevonden en hij laat, verlicht door kaarsenlicht, een oude icoon van de maagd Maria met Jezus (afgebeeld als baby, maar met volwassen gezicht) zien die geschilderd zou zijn door Lukas, de evangelist.


Na een kort bezoek aan de Christ Church hebben we nog wat vrije tijd. Met een gedeelte van de groep besluiten we over de oude stadsmuren te gaan wandelen en daarna snel terug naar het hotel om ons voor te bereiden op de avond.


’s Avonds hebben we namelijk een lezing van rabbijn Keesing. Hij is zelf in 1942 in Cuba geboren, zijn zus is in New York geboren en in 1946 is het gezin naar Nederland verhuisd. In 1973 is hij met zijn vrouw en 3 kinderen naar Israël geïmmigreerd. Hij geeft les, eerder aan de lagere school, vervolgens de middelbare school en daarna aan het rabbijnenseminarium en gepensioneerde Nederlanders. Hij is niet als praktiserend rabbijn verbonden aan een bepaalde synagoge en legt ons uit dat de functie van een rabbijn is om allerlei vragen te beant­woorden, om de gemeenteleden de halacha uit te leggen. Gewone gemeenteleden mogen allerlei zaken niet zelf beslissen, maar moeten te rade gaan bij een rabbijn (bv de vraag wat te doen als op de sjabbat het gas is uitgegaan). Ook heeft de rabbijn een sociale functie en krijgt een synagogedienst wat extra cachet door een korte preek van een rabbijn, zo legt hij uit.


Met verve leest hij met ons enige gedeelten uit de Tenach. Het klinkt als een hoorspel. Hij laat ons zien hoe joden een tekst benaderen: spits, kort: een vraag stellen aan de tekst en het antwoord er direct bij zoeken in het betreffende gedeelte. Geen hele theologie opbouwen.

Hij durft kritische vragen te stellen naar aanleiding van de tekst (bijvoorbeeld of God geen schuld heeft aan hetgeen gebeurt in het gelezen gedeelte over de verspieders die immers door God waren aangewezen), legt uit in welk dilemma Mozes zat (ontrouw zijn aan God of zich de achterdocht van het volk op zijn nek halen) en dat God dat begreep en Mozes zelf ruimte gaf om te kiezen en hoe Mozes dat op pedagogische wijze aanpakt. Hij legt ons uit hoe belangrijk het is om te letten op de opbouw van de tekst: de woordvolgorde, juist het omkeren van de volgorde, de herhaling van woorden of juist het weglaten ervan. Een vraag die centraal staat in het gedeelte dat we behandelen is de vraag of we het vertrouwde los durven te laten en God volgen. Iedereen is (na deze lange dag met veel indrukken) wakker en onder de indruk en wil meer horen. Het is veel te snel om, maar na de avondsluiting verdwijnen de meesten van ons wel snel richting hun kamers.

Johan en Marjan Hansman


> maandag 25 mei