Studiedag: Verbondenheid met Israël

Op 4 december 2007 werd in de CHE een debatavond georganiseerd over de vraag: hoe onopgeefbaar is onze verbondenheid met Israël? Directe aanleiding daartoe was de bespreking van de publicatie van het CIS: Hoop voor Israël, Perspectieven uit Handelingen, door ds. H. de Jong in het Nederlands Dagblad van vrijdag 26 oktober.


Onder leiding van Koert van Bekkum, adjunct-hoofdredacteur van het Nederlands Dagblad, gingen vier personen met elkaar en met de zaal in debat. Hun gedachten kunt u op deze site vinden; die van drs. Mulder hieronder, en die van de anderen door op de naam te klikken.

Delen in de hoop van Israël

Reactie van drs. M.C. Mulder op de stellingen van drs. H. de Jong


Wij spreken vanavond met elkaar mede naar aanleiding van het verschijnen van het boek Hoop voor Israël, Perspectieven vanuit Handelingen. De kritische bespreking van deze publicatie van het Centrum voor Israëlstudies door ds. De Jong, die ik hoog acht, stimuleert onze bezinning op de verbondenheid van de christelijke gemeente met Israël. Dit was een belangrijke reden voor ons om dit boek uit te geven. Ik ben dus blij met deze avond.


De bundel studies die we hebben uitgegeven is bedoeld als handreiking aan hen die in de praktijk van het gemeenteleven aandacht willen geven aan de wezenlijke vragen die in de ontmoeting met Israël aan de orde komen.

Dit besef van verbondenheid is niet gebaseerd op gevoelens van sympathie, als een soort schadeloosstelling tegenover het Joodse volk, dat door ons christelijke Europa zoveel geweld is aangedaan. Deze gevoelens spelen een rol in de ontmoeting, maar is niet de grond voor onze verbondenheid. Ik vind dat De Jong dat teveel suggereert.

Wij hebben ons boek geschreven vanuit de overtuiging dat wij beter zicht krijgen op de betrouwbaarheid van Gods beloften, als we de vinger leggen bij de continuïteit van Gods verbond met Israël, waarin de kerk is ingelijfd. Die betrouwbaarheid blijkt daaruit dat God dat verbond niet heeft opgezegd. Letterlijk schrijven wij: “Dit zal een extra dimensie geven aan de beleving van de trouw van God en van zijn heil. In een tijd waarin er veel aandacht is voor de vraag naar het beleven van het heil, is het besef van de verankering van ons heil in Gods concrete beloften voor Israël van groot belang. Door te zien hoe onze verwachting geënt is op de hoop van Israël, wordt de kerk voortdurend herinnerd aan de concrete aardse dimensie van Gods werk in het heden en de toekomst.” Dat hebben we in ons boek geprobeerd uit te werken. Ik citeer: “De verbondenheid met Israël is immers niet gegrond op gevoelens van sympathie of antipathie, maar op de beloften van God, waardoor de kerk met de hoop van dit volk verbonden is.”

Dat als reactie op De Jongs uitgangspunt.


Ik ben het vervolgens met De Jong eens als hij stelt dat de verkiezing van Israël niet betekent, dat er geen appèl vanuit deze verkiezing op Israël zou uitgaan. Vanuit het Centrum voor Israëlstudies zijn we niet onduidelijk: ook wij wijzen de gedachten van de twee wegen af. Wij willen ook met Israël spreken over Jezus Christus, de weg, de waarheid en het leven. Maar dat gesprek zal op een ander manier getoonzet worden, als we beseffen dat Israël zelf ook weet, dat zijn verkiezing een verantwoordelijk­heid inhoudt tegenover de Eeuwige. En als we beseffen, dat wij op precies dezelfde manier onder het woord van God staan, als zij.

Als De Jong spreekt over de blijvende betekenis van de verkiezing van Israël, spreekt hij over de beloftekant van het verbond. Ik ben blij, dat hij onderstreept dat die beloftekant van het verbond met Israël blijft staan. Daardoor heeft Israël ook in zijn opvatting een andere plaats dan welk volk ook. Ik meen van de bijbel begrepen te hebben, dat wat De Jong de beloftekant noemt, die naast een belofte ook een eis inhoudt, het verbond is. Dit is niet alles wat er van het verbond te zeggen valt, omdat deze belofte om een antwoord vraagt. Maar ik wil mij er voor hoeden de vraag of het verbond van God met ons gesloten is of niet afhankelijk te maken van òns antwoord op Gods beloften.

Wie meer zicht krijgt op Gods blijvende toewending naar Israël raakt meer onder de indruk van Gods trouw aan zijn beloften, boven menselijke antwoorden uit.


Is er een speciale verwachting t.a.v. Israël? Ik ben het met De Jong eens, dat Romeinen 11:25 en 26 niet een tijdsvolgorde uitdrukt. Romeinen 11:26 wordt overvraagd wanneer het als voorspelling van een aparte fase van Gods heilswerk wordt opgevat, waarin het alleen om Israël zal gaan. Het gaat in deze verzen allereerst om het heden van Gods handelen met Israël en de volkeren, in nauwe verbondenheid met elkaar.

Dat neemt niet weg, dat de termen “volheid van Israël&rdqo; en “gans Israël” in Paulus’ gedachtengang op méér duiden dan “de rest” als deel van ”gans Israël“. De rest is dus wel degelijk een eerste begin, die om meer vraagt, en daar ook op doet hopen. Het gaat in het behoud van gans Israël in Paulus’ woorden niet over een rest van Isra:el en de volheid van de heidenen bij elkaar, maar over de volheid van het etnische Israël, zoals Paulus die term in dit hele gedeelte gebruikt.


Ik ben het met De Jong eens dat de naam Israël in engere zin en in bredere zin gebruikt kan worden; dat zien we inderdaad in het O.T. zelf al gebeuren. Maar nergens betekent dat een annulering van het oude Israël ter wille van een nieuw gebruik van die naam, in die zin dat een nieuw gebruik het oude gebruik van de naam Israël zou vervangen. De naam Israël kan inderdaad in het N.T. ook een bredere betekenis krijgen, maar niet zo, dat een nieuw Israël een oud Israël vervangt. Er is daarbij inderdaad ook sprake van discontinuïteit. Een sterk voorbeeld is het dreigende woord van Jezus over het wegnemen het Koninkrijk. Maar zó scherp kunnen profeten in het OT ook spreken. Daarmee wordt het blijvende verbond niet ontkend, zoals het op andere plaatsen ook in het N.T. telkens benadrukt wordt.


Ik vind het jammer dat De Jong het woord vervanging gebruikt, dat we zo in de bijbel niet tegenkomen. Daarmee wordt het zicht op de blijvende verbondenheid met Israël belemmerd. Liever spreek ik vanuit het beeld van de olijfboom over uitrukken edele takken en inenten van wilde takken. En in de verhouding van gelovigen uit de heidenen met Israël over een delen in de hoop. Dat zijn uitdrukkingen die Paulus zelf gebruikt.


Ik ben blij met de oproep van De Jong tot hoogachting van Israël. Deze is echter wel heel sterk op het verleden gericht. Het gebed voor Israël is gericht op het heden. En graag zou ik aan dat gebed ook enkele concrete daden verbinden, waaruit blijkt dat dit gebed voor Israël te maken heeft met de verbondenheid die er ook voor vandaag met Israël is. Het Centrum voor Israëlstudies wil dat concreet zichtbaar maken door vanuit de kerken luisterend, dienend en getuigend present te zijn in Israël. En door hier in Nederland aandacht te vragen voor de theologische betekenis van die verbondenheid, zoals we door ons boek hebben willen doen. Het is de moeite van een debat waard.

M.C. Mulder