Studiedag: Verbondenheid met Israël

Op 4 december 2007 werd in de CHE een debatavond georganiseerd over de vraag: hoe onopgeefbaar is onze verbondenheid met Israël? Directe aanleiding daartoe was de bespreking van de publicatie van het CIS: Hoop voor Israël, Perspectieven uit Handelingen, door ds. H. de Jong in het Nederlands Dagblad van vrijdag 26 oktober.


Onder leiding van Koert van Bekkum, adjunct-hoofdredacteur van het Nederlands Dagblad, gingen vier personen met elkaar en met de zaal in debat. Hun gedachten kunt u op deze site vinden; die van ds. Poot hieronder, en die van de anderen door op de naam te klikken.

Reactie van ds. H. Poot

op de stellingen van drs. H. de Jong


Om maar met de opening te beginnen. Ik denk hoe gruwelijk de Shoa ook geweest is, het heil en de toekomst van Israël daarin niet gefundeerd kan worden. Die is gefundeerd in de trouw van God en in het profetische woord.


Wat mij opvalt is de enorme nadruk op het geloof. Natuurlijk is het zo dat Gods beloften in geloof ontvangen moeten worden, maar als dat nu eens niet gebeurt! Hoever gaat dan de trouw van God, loopt dan heel de heilsgeschiedenis vast? Zegt Paulus niet: Zal hun ontrouw de trouw van God teniet doen?

De profeet Ezechiël laat op een radicale wijze zien, hoever de trouw van God gaat. Dan maar om Mijns Naams wil, dan zal ik zelf het dal van dorre doodsbeenderen tot leven roepen. (Ezech. 36,37)

Juist de komst van Christus laat de triomf der genade zien. Hij is het die dwars door ongeloof en ontrouw heen de beloften aan de vaderen in zijn bloed bevestigt (Rom. 15:8). Gods verkiezing, Gods genade dat geeft de beslissing!


Romeinen 9:6 wordt terecht genoemd. Maar je zou bijna gedwongen worden een vraag te stellen, in wanhoop: Is het dan zo dat alleen dat groepje rond Paulus, dat die alleen behouden worden? En die vraag wordt dan ook gesteld in Rom. 11: Heeft God zijn volk dan verstoten? En het antwoord is: Dat zij verre! en dan ontvouwt zich dat prachtige hoofdstuk van Gods barmhartigheid waarin vijanden van het evangelie nochtans begenadigd worden.


Ik denk dat het belangrijk is om in grote lijnen neer te zetten wat Paulus verwacht. Hij verwacht als de anderen de komst van het koninkrijk. Spoedig. De Here is nabij. De tijden zijn kort. I Thess.4: Men moet zich niet ongerust maken over degenen die ontslapen zijn, zij zullen bij Christus komst terugkeren.


Jezus is degene die de komst van het Koninkrijk mogelijk maakt. Hij heeft de schuld gedelgd en de Heilige Geest ontvangen die de reiniging voltrekt. En dan overrompelend, vindt hij zichzelf als de uitvoerder van de laatste fase vlak voor de komst van Christus: de inzameling van de volkeren. Het blijkt een fase te zijn, waarin God zijn volk gedeeltelijk verhardt, een bedekking op zijn geliefde legt. Takken worden afgebroken. Maar het kan elk ogenblik omslaan, als de volheid van de gojiem is ingegaan, keert het tij. God houdt aan hen vast! Omwille van de vaderen. Onberouwelijk is zijn trouw!

Er is sprake van een gereinigd volk van de eindtijd, dat is volgens mij ook de functie van de doop: reiniging. Maar dat wil niet zeggen dat het oude Israel is doodgebloed in haar ongeloof. Het Israel Gods (Justinus Martyr past het pas in 130 toe op de kerk) bestaat uit volgelingen van Jezus maar ook uit het Israel dat straks begenadigd zal worden.

Trouwens zonder de trouw van God is ook voor de kerk alle hoop verloren.


In Paulus dagen ontlaadt zich de discussie over de vraag of de gelovigen uit de volken wel toegebracht kunnen worden buiten de tekenen van het verbond: Sabbat, besnijdenis en de voedselwetten. Paulus is duidelijk: Christus alleen! Veel van die discussie kleurt de brieven van het NT als het gaat om de functie van de wet en de belofte.

Die discussie zet zich door ook in de Vroege Kerk. De kerk zit geklemd tussen de gnostiek, die zegt: de hemel, de ziel, de geest! is de god van het OT wel God? en anderzijds het Judaïsme. Zij bestreed het Jodendom met de wapens van de gnostiek (!): Het gaat toch ook helemaal niet meer om jullie, om een volk, om een land, alsof God een stamgod is! Het gaat om òns. Niet om het OT, maar om het NT. Wat moesten gelovigen uit de volkeren in Klein-Azië, Italië, Griekenland ook met het OT in een tijd dat Jeruzalem verwoest was en het volk van Israël verstrooid? Ze gingen het OT vergeestelijken om het te kunnen lezen, in de letterlijke lezing zagen ze veel te weinig van zichzelf terug.


Ik mis in de reactie van ds. De Jong het OT, de profeten. Ik denk dat we daar onze positie in moeten nemen: waar de apostelen stonden met als horizon: Het Hemelse Jeruzalem dat in volle heerlijkheid op aarde neerdaalt. De volkeren die optrekken naar Jeruzalem. Waar Zacharias over zingt, en Maria. De koning der Joden in het midden van Israël en de volkeren die delen in haar licht.


Ik geloof dat Gods heilsgeschiedenis schrijft. Nu! Ik geloof dat de komst van de Messias aanstaande is en dat zie je niet in de eerste plaats aan de kerk, maar aan het volk waardoor heen God altijd die geschiedenis geschreven heeft. En in dat alles is de trouw van God in het geding: “Als de hemel boven te meten is en de fundamenten der aarde na te speuren zijn, zal ik heel het nageslacht van Israel verwerpen om al hetgeen zij gedaan hebben.” (Jer. 31). Jesaja 45:25: “In de Here wordt het gehele nakroost van Israel gerechtvaardigd en zal het zich beroemen.”

H. Poot